Na 150 jaar duiken er weer wilde katten op in de Lage Landen.
In België kwam de soort nog in de Ardennen voor. In oktober 2012 werd ze gefilmd in het natuurgebied Smeetshof in het Limburgse Bocholt (waar ook al een otter werd gesignaleerd.) Cameravallen hebben in het voorjaar 2013 een wilde kat gefotografeerd in de bossen van de Voerstreek.
De huiskat (Felis catus) die iedereen kent is een afstammeling van de Afrikaanse wilde kat. De Europese wilde kat (Felis silvestris silvestris) is een nauwe verwant en een ondersoort van de wilde kat (Felis silvestris). Zelden komen (normaal onvruchtbare) hybriden of bastaarden voor.
De Europese wilde kat is zeer schuw en lijkt sterk op een grote, forse huiskat. Ze heeft nooit vlekken, enkel zwartgrijze tijgerstrepen. Het belangrijkste kenmerk is de dikke staart met drie tot vijf brede, donkere ringen die naar voren toe steeds bleker worden. De staartpunt is afgerond en zwart. De ogen zijn vaalgeel.
De donkere rugstreep (aalstreep) begint pas achter de schouders en loopt tot de staartwortel (niet tot de staartpunt). De aalstreep is niet verbonden met de donkere flankstrepen. Ze hebben vaak maar lang niet altijd een witte borstvlek.
De neusspiegel (voorste vlakje van de neus) is vleeskleurig.
Wilde katten hebben een romplengte van 48 tot 68 cm, en een staartlengte van 21 tot 38,5 cm. Ze wegen 1,6 tot 8 kg en hebben een schouderhoogte van 35 tot 40 cm. Katers worden groter dan poezen.
Ze jagen op konijnen en kleine knaagdieren, vogels, amfibieën, vissen, insecten en jonge hoefdieren, (lammetjes en reekalveren), en eten ook gras.
Een holle boom, een spleet tussen rotsen, een verlaten konijnenhol of dassenburcht wordt in de koude periode tussen november en februari als hol gebruikt.
Gezien Europese wilde katten makkelijk te verwarren zijn met zwerfkatten, worden ze ook wel bij vergissing afgeschoten.