plantenkweken

In de hele wereld groeien 390.900 plantensoorten! (Bij de eerste boekeditie in 2014 stond deze teller nog op ca. 100.000 minder: 298.000!). Een aantal daarvan vinden we nuttig, of lekker. We laten ze groeien waar ze makkelijk te oogsten zijn. Sommige fruitsoorten kunnen decennia lang van dezelfde boom geoogst worden, sommige groenten moeten we jaarlijks opnieuw zaaien. We eten soms de vrucht, soms de zaden (soms ook de bloem (artisjok), de wortel (pastinaak), de stengel (bleekselderij), de bladeren (spinazie),. ..

Planten worden ingedeeld in verschillende groepen, soorten, families. Daar gaan we niet verder op in.

Bij één-zaadlobbigen (monocotyl) groeit de stengel als een spriet waaruit zich bladeren ontrollen, uit de grond zoals bij gras, ui, maïs, hosta, lelie, iris..
De meesten planten zijn twee-zaadlobbig (dicotyl). Het zaad ontkiemt met 2 tegenover elkaar staande kiemblaadjes op een stengel die vervolgens langer wordt en steeds meer blaadjes en zijscheuten maakt.


Planten vermeerderen kan op twee manieren:
vegetatief of ongeslachtelijk door een deeltje van een plant opnieuw te laten uitgroeien tot een volledig nieuwe geslachtsrijpe identieke plant.

generatief of geslachtelijk, door bevruchte zaadjes te laten groeien. Dit levert een plant die eigenschappen van de vader (stuifmeel) en van de moeder (de eicel in het vruchtbeginsel) combineert.

Die manlijke en vrouwelijke delen kunnen aan dezelfde plant en zelfs in 1 bloem groeien. In dat geval noemen we de plant tweeslachtig. Van de plantensoorten is 94% tweeslachtig.
Tomaten, pepers, paprika's, etc. zijn zelfbestuivers en tweeslachtigen die we hier meestal in de kas zetten. Het stuifmeel moet maar enkele millimeters verder op de stamper terecht komen. Een zuchtje wind, of een tikje tegen de plant volstaan hiervoor.


Daarnaast zijn er éénslachtige planten die enkel of mannelijke of vrouwelijke bloemen hebben.
Bij eenhuizigen zitten zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen aan 1 plant. Vb. bij de courgette heeft de manlijke bloem stuifmeel, en de vrouwelijke een stamper en een vruchtbeginsel (bolletje onder de bloem). Zonder bevruchting groeit er geen volwaardige courgette uit.
Bij maïs is de pluim bovenop de plant het mannetje. De vrouwelijke bloem is de nog onvolgroeide maïskolf met daarop de sliertjes die bevrucht moeten worden.

Bij tweehuizigen huizen vrouwelijke en mannelijke bloemen ieder op een andere plant. Een LAT-relatie. Om te kweken en vruchtbare zaden te oogsten moet je hiervan dus minstens twee (liefst meer) planten hebben.
Voorbeelden daarvan zijn de hulst, kiwi, walnoot, sommige palmsoorten en fruitrassen. Door veredeling worden er steeds meer zelfbestuivende rassen ontwikkeld.

Veel planten leven in symbiose met schimmels en bacteriën die we (nog) niet kennen of zien. Sepp Holzer vindt het daarom een goed idee om bij het zaaien en planten ook aarde van rond de moederplant mee te nemen, zodat deze (eventuele) schimmels en bacteriën ook bij de verplaatste of gezaaide plant hun samenwerking kunnen voortzetten. Hij noemt deze grond: moederaarde. (Beuken en orchideeën bv kunnen niet zonder ‘hun’ schimmel.)

Planten vormen hun door wind en zwaartekracht te verspreiden zaden zo hoog mogelijk, op de top van een stengel. Dit verhoogt de kans om verder te reizen en te koloniseren en overleven.
Na de zaadvorming sterven veel één en tweejarige planten af: komkommerkruid (bernagie of Borago officinalis), wiet (Cannabis sativa var. indica), driedistel (Carlina vulgaris), bosvergeet-mij-nietje (Myosotis sylvatica), Jacobskruiskruid (Jacobaea vulgaris), berenklauw (Heracleum sphondylium), tuinwolfsmelk (Euphorbia peplus),  prei, engelwortel (Angelica archangelica) …) (Eenjarige, tweejarige en meerjarige) planten die na de eenmalige bloei sterven heten monocarpisch.

Gelezen op een bord aan een plantenkwekerij: 'wegens veranderingen zaad langs achter'