Roofdieren (Carnivora) zijn jagers of aaseters die (hoofdzakelijk) vlees eten. We laten de roofvissen links liggen, en beperken ons tot enkele (soms vermeende) roofdieren en roofvogels die we liever niet bij de kippen zien.
Van iedere soort omschrijven we zoveel mogelijk
uitzicht: kleur, lengte, hoogte, gewicht, staart, typische kenmerken
voortplanting (tijd, worpen, aantal jongen), meestal in februari - mei
habitat, (natuurlijk leefgebied, woonplaats) hol of nest, schemer- of nachtdier
winterslaap, wintervoorraad
menu
spoor, uitwerpsel, prooiresten
hoe afweren of afschrikken. Hierbij ontstaat vaak gewenning. Je moet dus regelmatig de methode (geluid, beeld, plaats, kleur, grootte, aantal) wisselen!
Drie groepen komen aan bod:
De marterachtigen (Mustelidae) zijn een familie van territoriale roofdieren (Carnivora) met grote scherpe hoektanden en knipkiezen, een lang lichaam en korte poten. De meeste soorten zijn goede klimmers en produceren een sterke geur met anaalklieren. Het zijn hoofdzakelijk nachtdieren. Mannetjes zijn over het algemeen groter dan vrouwtjes.
Sommige soorten hebben een mooie pels en worden daarom gefokt of bejaagd.
We kennen hier das, otter, wezel, bunzing, fret, nerts en de boom- en steenmarter.
Kraaiachtigen: ekster, raaf, roek, vlaamse gaai, kraai
Roofvogels: sperwer, blauwe kiekendief, bruine kiekendief, wespendief, buizerd, havik. Vrouwtjes zijn meestal groter en kleurrijker.
Roofvogels die overdag hun prooi vangen, worden onderverdeeld in twee hoofdgroepen:
de arendachtige en de valkachtige.
Arendachtige zijn "grijpdoders": met hun klauwen grijpen ze de prooi en doden ze meteen met hun lange nagels.
De valkachtige gebruiken hun klauwen enkel om de prooi te grijpen, maar doden ze met hun snavel. Ze hebben een "valkentand", een inkeping in de bovensnavel die door de hefboomwerking ook sterke (hals)pezen van de prooi kan doorbijten.
Valken storten zich vanuit een duikvlucht op hun (vliegende) prooi, ze ‘slaan’ in de lucht. Deze hoge vlucht roofvogels noemen we daarom ook stootvogels.
Haviken, sperwers en buizerds zijn roofvogels die hun prooi aan de grond slaan.
Enkele begrippen die geregeld terugkomen:
Een burcht is een ondergronds door kleine zoogdieren uitgegraven verblijf om te schuilen, te slapen, te eten en jongen te werpen. Ze heeft meerdere vlucht- of ingangen. Vossen palmen soms de burcht van een ander dier in. Andere burchtbewoners zijn das, otter, bever, konijn.
Cultuurvolger
Muizen, steenmarters, mussen… Is een regio door de mens gecultiveerd, volgen ze al snel om mee te genieten van onze overschotten, resten, voorraden, stallen ed.
Surplus killing
Soms wordt een kippenhok of duiventil uitgemoord, terwijl er slechts één of twee dieren meegenomen worden. Door hun overlevingsinstinct ‘pakken wat je kan’ doen vossen en bunzings dat. In de natuur helpt dit om soms 2 i.p.v. 1 prooi te grijpen. De anderen ontsnappen toch. In een hok lijkt het zinloos, maar hun instinct is sterker dan onze logica.
Latrine
Vaste plek waar vb. marters hun drollen achterlaten. Openluchttoilet.
Mastjaar
Eiken en beuken vormen niet ieder jaar even veel zaad zoals berken of dennen. Om de 9 jaren zijn de weersomstandigheden gunstiger, hebben de bomen veel reserves aangemaakt, en dan vormen ze uitbundig zaad. Bosbouwers noemen dit dan een mastjaar. In de Middeleeuwen werden de varkens (gebrandmerkt) in de herfst het bos ingedreven en "vetgemast” met vooral eikels. Ook eekhoorns, gaaien... profiteren hiervan, maar ook hun predatoren (marterachtigen…). Door de klimaatswijziging lijken de periodes tegenwoordig korter dan 9 jaar.
De paartijd is die bepaalde periode van het jaar waarin gedreven door hormonale veranderingen de paarvorming en voortplanting zich afspeelt. Testosteron maakt de mannetjes agressiever. De paartijd valt meestal in de lente, voor sommige soorten in de herfst. Dit lijkt afhankelijk van de draagtijd, zodat nakomelingen in de lente geboren worden. Dan is er voldoende voedsel. Iedere soort heeft zijn eigen rituelen en (verleidings)technieken. Er zijn meerdere benamingen voor, die soms gebonden zijn aan een bepaalde diersoort. Mens en mensapen hebben geen bronsttijd, maar in plaats daarvan een menstruatiecyclus.
Bronst, bronsttijd (herten) (met één t loopt die van 3.000 tot 800 voor Christus!)
Paaitijd (vissen)
Rammeltijd (konijnen, haas)
Ranstijd (vossen)
Roltijd (marterachtigen)
Balts (vogels, paringsdans)
Predator: roofdier, jaagt op een prooi om ze te doden.
Carnivoor: vleeseter (denk aan CARbonade). Roofvogel, snoek, libel, das, wolf
Omnivoor: alles eter, eet plantaardig en dierlijk voedsel. Varken, mens, beer,
Herbivoor: planteneters. Vaak grazers en HERkauwers. Hert, eekhoorn, gans, rups
Insectivoor: eet insecten. Mol, egel
Er zijn nog meer -ivoren. Vorare betekent eten. Folivoren (als konijn ed.) eten bladeren. Een graminivoor is een echte grassen eter, granivoor (zaden), fructivoren (vruchten), nectarivoren, palinivoor (pollen), mucivoor (vocht uit planten), formicivoren (mieren). En xylophagen (waaronder ook de reuzenpanda) voeden zich met hout.
Een territorium is een tegen soortgenoten verdedigd grondgebied om voedsel te zoeken en de jongen te verzorgen. Het wordt meestal afgebakend met een geurvlag: urine, latrines, keutels.
Het wordt verkregen of behouden door te vechten en te dreigen. Buiten het territorium overheerst de neiging tot vluchten.
Bij (grotendeels solitair levende) marterachtigen zal het territorium van één man dat van een aantal vrouwtjes overlapt. Hoe groot het leefgebied is hangt o.a. af van de hoeveelheid beschikbaar voedsel.
De vos staat bij <Land- en tuinbouw>
Rat en muis onder <Wild>
Rat bij… vos…, das