De bunzing (Mustela putorius: stinkende wezel) of fis is de wilde voorouder van de gedomesticeerde en iets kleinere (vaak albino) fret die ook voor de jacht werd gebruikt, vooral om konijnen in hun hol aan te vallen.

bunzingHet vrouwtje is kleiner, het mannetje meet 30 tot 45 centimeter, de staart is gemiddeld 14 centimeter en hij weegt 500 tot 1500 gram. Hij heeft een kenmerkende witte snuit met een groot donker oogmasker en witte oorrandjes. De flanken zijn lichter gekleurd.
De fret kan 4-5 jaar oud worden.

In het nauw gedreven spuit hij een verschrikkelijk stinkend melkachtig vocht uit de erwtgrote stinkklieren aan de staartbasis. Deze geurklier gebruikt hij ook om zijn territorium te markeren.

Hij graaft vaak zijn eigen hol, maar gebruikt ook bestaande (konijnen- e.a.) holen. Vroeger werden ze in boerenschuren getolereerd omdat ze niet jagen in de nabije omgeving van hun nest en andere roofdieren op afstand houden. Hij leeft solitair, maar is ook sociaal. Het is een typisch nachtdier, maar jaagt soms ook overdag in zijn leefgebied van 8 - 1000 ha met bossen en velden.

De bunzing loopt met een rustige sierlijke galopsprong met afzet vanuit de voorpoten. Hij hanteert meerdere jachttechniek: konijnen bijt hij in de neus, kikkers in de nek en muizen in de kop. Maar ook kippen, vogels, vissen, regenwormen, insecten, hagedissen en aas worden gegeten.
Kikkers en padden worden in hun winterslaap uitgegraven.
Soms legt hij een voorraad aan van levende kikkers die hij met een ruggenbeet verlamt. Van kikkers en padden eet hij alleen het achterlijf (kikkerbillen). Bij padden wordt ook wel de huid afgestroopt.

Als de bunzing een vrouwelijke kikker of pad heeft gegeten, braakt hij de eierstokken en het gelatine-achtige omhulsel van de onontwikkelde dril uit omdat die vocht opnemen en sterk opzwellen in zijn spijsverteringskanaal. Deze blubber (ook van marterachtigen en reigers) wordt sterrenschot (ook heksensnot) genoemd.

Een ei slobbert hij het ter plekke leeg of neemt het tussen kin en borst mee naar een rustig eetplekje. Soms begraaft hij het. Net als de vos, hermelijn of wezel verstopt hij soms ook andere prooiresten als voedselvoorraden.
Bij grotere vogels laat de bunzing de vleugels en het schoudergewricht liggen.
Een kip bijt hij dood en sleept haar het hok uit. Dan zuigt hij het bloed eruit zodat de prooi goed blijft,
en gaat dan terug voor een tweede of derde kip. Ook de bunzing doet aan surplus killing.

De uitwerpselen van een bunzing zijn 5-10 cm lang, 5-9 mm dik, cilindervormig en gevlochten. In de nabijheid van hun hol vindt je soms latrines.
De afstand tussen de hoektanden meet 10 tot 11 mm.

De paartijd of roltijd is  in maart –juni. Na een draagtijd van 6 weken volgt een worp van 3 tot 8 jongen. (Een tweede worp is in een mastjaar niet uitgesloten.)

Ze lijken op nertsen, die een donkerder vacht en geen wit masker rond de ogen hebben.