Voor het zaaien of planten maak je de grond onkruidvrij, los en luchtig.
Als je (on)kruid uittrekt, neem het dan zo laag mogelijk tegen (of in) de grond vast en trek dan recht ophoog. Zorg dat de wortel meekomt. Die schiet in de meeste gevallen anders terug uit. Woel eventueel eerst de grond wat los met een tuinklauw (grondwoeler met 3 of 4 pinnen).

Bij continuteelt van maïs ontstaan hardnekkige onkruiden: hanenpoot (Echinochloa crus-galli), groene naaldaar (Setaria viridis), witte ganzenvoet (Chenopodium album), zwarte nachtschade (Solanum nigrum), kweek (Elytrigia repens), haagwinde (Convolvulus sepium). Chemische bestrijding lijkt soms het probleem op te lossen door de meesten te doden. Maar de enkele overblijvende exemplaren vormen resistente opvolgers, waardoor het probleem later nog erger wordt.

Wie zijn onkruid in het zaad laat staan, moet zeven jaar uit wieden gaan. De levensduur van veel zaden is 3 à 8 jaar. Na een jaar bewerking is dat gehalveerd, en na 7 jaar nog 1%. Die oude volkswijsheid heeft dus wel een kern van waarheid.

Door minder te spitten krijg je minder onkruid. Anders geef je duizenden zaadjes uit de onkruidbank de minieme lichtpuls die ze nodig hebben om het ontkiemen te starten.
Rogge en aardappelen zijn gewassen die onkruid goed onderdrukken.

WielSchoffelAls je schoffelt of hakt worden wortels doorgesneden. Van sommige kruiden schieten die stukjes terug uit. Je bent de plant dus aan ’t vermeerderen! Schoffelen moet je vaak herhalen, zodat de bovenlaag los en droog en onkruidvrij blijft. Die losse laag werkt als mulchlaag. Ze beschermt de grond gedeeltelijk tegen verder uitdrogen, laat losgesneden kruiden en wortels uitdrogen en vermindert het kiemen van onkruid. Tot alles weer vastregent.

 Wieden doe je vóór de plant zaad gaat vormen en verspreiden.


‘Onkruid: plant die volgens de mens op de verkeerde plaats groeit.’
 (Donald Culross Peattie)
 ‘Wieden is censuur op de natuur.’
 (Oskar Kokoschka)
‘In de woestijn is onkruid een oase.’
(Zarko Petan)


Als je groenten kiemen en groeien is wieden of schoffelen nog belangrijker. Alle planten concurreren met elkaar. Boven de grond voor ruimte en zonlicht, en onder de grond voor houvast, voedingsstoffen en water.

Vind je het wieden niet te overzien? Lijkt er geen beginnen aan? Concentreer je op 1m2, vlak voor je voeten. Neem de grootste planten eerst weg, dan krijg je zicht op de zaak. En systematisch verder gaan.

Bestudeer aandachtig de wortels van het onkruid. Je moet het kwaad immers met de wortel uitroeien. Leer ze herkennen. Graaf ze uit. Zijn het lange, rechte penwortels? Breken ze makkelijk? Zijn het wijdvertakte, dicht onder de oppervlakte lopende tentakels? Dan weet je ook hoe je ze best kan verwijderen. Zonder (te veel) breuken. Het zal meestal aangewezen zijn de grond met een drietandje los te hakken, dan breken de wortels minder snel. Ze zitten boordevol energie om dadelijk na het wieden weer ijverig aan de slag te gaan.
Neem de planten vlak boven de wortel, beter nog met het bovendeel van de wortel vast. Trek de grootste eerst uit, de uitgetrokken wortels maken de grond losser zodat kleinere kruiden ook makkelijker er uit komen zonder af te breken.

pettemIn erge gevallen moet je de grond volledig losspitten met een greep (riek, een spade steekt de wortels stuk) en de wortels uitschudden en graven. Kweekgras is hiervan een voorbeeld. In Lutselus (Diepenbeek) staat er een beeldje van een petteme-schüdder. (Petteme zijn de dikke witte onkruidwortels.) Het kan zonder gif. Maar kost veel werk en tijd. Dus dat beeldje is wel verdiend.

Voor brandnetels e.a. planten met uitlopers moet je ook kleinere en nog minder (of niet) bewortelde takken volgen. Die komen makkelijker los. Probeer ook afgebroken wortels nog vast te klemmen en zo lang mogelijk uit te trekken. Maak de grond wat los met een drietandje, klauw of woelijzer, zodat je de wortels niet stukhakt. Als je denkt niet voldoende tijd te hebben om de klus te klaren: maanlicht volstaat. Bij onbewolkte nachten met veel maanlicht zie je hier echt wel voldoende voor. Zo zijn er veel op een jaar. En ’t is weer eens wat anders.

Een groot voordeel van wieden: het vergiftigt en vervuilt niets.
Het kost geen geld, wel veel tijd.
Maar vooral: je kan zeer selectief werken, tussen de groenten laat ik vaak vogelmuur staan. Dat is dan een prima bodembedekker, lekker als sla, achteraf indien gewenst altijd nog makkelijk en snel weg te doen. Ook de kippen zijn er dol op (vandaar de naam).
In een schaduwhoekje kan je een varen laten staan, of wat netels (voor gier of soep), op de wei laat je grassprieten staan, …

Tussen kleine zaailingen met slechts 2 piepkleine kiemblaadjes kan je niet altijd het onkruid herkennen. Dan laat je het gewoon staan. Zoveel te groter het wordt, zoveel te gemakkelijker je het zal herkennen. En na een jaar of 2 herken je het al heel vroeg.

Om stekelige distels weg te doen hadden boeren een distelmes, een meestal halfrond lemmet met op de zijkanten weerhaken als bij een harpoen. Om makkelijk de grond in te gaan, en bij het naar boven wroeten de lange penwortel (van distel, smeerwortel,…) mee uit te trekken. Doe het als de distels zeer jong zijn, anders krijg je niet de volledige wortel er uit, en ben je aan ’t vermeerderen.

wiedenEen stel knielappen en handschoenen maken het werk meer comfortabel. Met dikke handschoenen heb je geen feeling meer bij wat je doet, gebruik dus dunne, of geen. Dan heb je meer fingerspitzengefül.  Net iets té veel om netels te wieden…

Mijn vaste uitrusting om te wieden: een grote emmer (25 liter), een schuimrubberen kniekussentje (of knielappen), een hakje met drietand om de grond los te woelen. Een klein handhakje wordt schrepel genoemd. Met wasknijpers hang ik aan de buitenkant van de emmer handschoenen (voor netels en distels) en een zakje voor niet-composteerbaar afval (stukjes plastic ed.)

Onkruid geeft je info over de bodem, de bemesting, vochtigheid, de zuurtegraad. In een plantengids vindt je hun voorkeuren.