Volmolen: een slag van de molen

In 1523 bouwde het lakenambacht van Hasselt een volmolen op de Stiemerbeek: de Slagmolen in Genk (België). Er werd vilt op basis van wol gemaakt.
Vanaf 1645 maakte men er koorden van vlas en hennep, en olie uit raap- en koolzaad. Van 1843 tot 1955 was het een korenmolen. Na restauratie is hij opnieuw in bedrijf sedert 1986.

volmolenVollen is een nabewerking van geweven wollen stof waardoor de kwaliteit sterk verbetert door de weefselstructuur dichter en vaster te maken (vervilten). Hierdoor ontstaat een stevige, waterdichte stof die minder vatbaar is voor krimp.
Traditioneel wordt het weefsel gedompeld in heet water, urine, zeep en vollersaarde: een vettige klei die het vuil uit de vezels opneemt. Om te vollen moest de stof urenlang, voor sommige kwaliteiten zelfs dagenlang, gekneed worden. Door het weefsel (vb. met de voeten) aan te stampen zal de stof vervilten en krimpen. Vollen is zwaar en vuil werk. Sinds de 17e eeuw werd dit werk gemechaniseerd in volmolens, ook stinkmolens genoemd.

Bentoniet, vollersaarde of zwelklei

Bentoniet is klei, zo genoemd naar zijn eerste vindplaats, Fort Benton in Wyoming (VS). Hier heet het zwelklei of vollersaarde. Het is een natrium-kleisoort met deeltjes die zo klein zijn dat ze de grond waterdicht kunnen maken. Eén kg bentoniet kan 10 kg water vasthouden. Het kan zandgrond verbeteren voor landbouwdoeleinden.
Het wordt gebruikt als vulling voor de kattenbak. Het materiaal absorbeert de urine en vormt een harde klont, die uit de bak kan worden geschept.
Bentoniet wordt ook gebruikt om wijn te klaren door onder andere eiwitten neer te slaan.


Iedere molen heeft zijn eigenheid en is minstens 1 boek waard. Het is onmogelijk alle technieken, materialen, overbrengingen en constructies te beschrijven. Ze zijn telkens gepersonaliseerd en geoptimaliseerd voor het specifieke gebruik op een specifieke locatie.