Vlas (Linum usitatissimum) is een plant uit de vlasfamilie (Linaceae). Het is een gewas dat al lang verbouwd wordt. Ruim 4.000 jaar voor Christus werd in Mesopotamië, het huidige Irak, al vlas geteeld. Ook bekend is zeildoek dat door de Romeinen gemaakt was uit Gallisch linnen.
Er zijn blauwbloeiende en witbloeiende rassen. Er zijn er met bruine en met gele zaden. De zaden zijn ongeveer 5 mm lang. Er zijn rassen voor vezelvlas die al meer dan zesduizend jaar geteeld worden voor linnen, en andere voor lijnzaadolie: olievlas.
Die laatste zijn korter en meer vertakt dan die van vezelvlas. Ze worden verbouwd voor de zaden waar olie uit gewonnen wordt.
De vezel bestaat uit een bundel cellen, waarvan de celwand verdikt is met cellulose. Om de vezelbundel zitten gelignificeerde cellen, de houtpijp. De vezels zijn 2 tot 3 maal sterker dan die van katoen, maar minder elastisch.
De groeicyclus van de vlasplant is kort. Tussen het zaaien in maart – april en de oogst in juli verlopen amper 100 dagen. De plant is tegen eind juni volgroeid en dan goudgeel gekleurd. Daarna begint de bloei, die de vlasvelden blauw, wit en lila kleurt. Elke vlasplant bloeit slechts één dag.
Er wordt geoogst in de tweede helft van juli. De plant is tussen de 80 en 120 cm lang is.
De vlasplant wordt met de wortel uit de grond getrokken om een zo lang mogelijke vezel te hebben. Dan werd het vlas in schoven of hagen gezet om te drogen.
Vroeger kocht je niet zoals nu een pakketje keukenhanddoeken. Het design (vaak rood-wit geblokt of gelijnd) werd in een rol linnen van 2 handdoeken breed vervaardigd. Je kocht een lap van 6 delen, die dan als tafellaken werd gebruikt. Later volgde een cascade, na veel gebruik. De lap werd in stukken geknipt en omgezoomd tot keukenhanddoeken. En was er eentje tot op de draad versleten, dan waren de resten nog goed genoeg om vaatdoeken, poetsdoeken, ovenwanten of –lappen van te maken.