Na het zwingelen wordt gehekeld. Hierbij worden de vezels tot hekelband gemengd. De lange vlasvezels worden gekaard en gekamd om ze geschikt te maken voor het spinnen van fijne garens.
Het vlasgaren wordt geweven tot doek en gebleekt. Er zijn verschillende maten en afmetingen voor hekels. Een hekel is een soort spijkerbed(je). De korte vezels, hee(de) genaamd, worden ook gebruikt voor de productie van touw dat door twijnen of slaan verkregen wordt.
Spinnen
In de vlasplant zitten evenveel korte als lange vezels. De korte worden tegenwoordig na chemische bewerking ook droog gesponnen tot middelmatig fijne garens.
De fijnste lange vezels worden op natspinmachines (de lont loopt hier via warm water) tot fijne garens gesponnen die door het water zoveel cohesie kregen, dat ze weinig uitstulpende vezels hebben. Ze zijn geschikt om bij het weven als ketting te worden gebruikt (zonder eerst gelijmd (gesterkt) te worden). Dit maakte het vlasgaren een beter kettinggaren dan katoen dat in enkeldraads eerst versterkt moet worden.
Tot in de achttiende eeuw was de vlasvezel in Europa naast wol de belangrijkste grondstof voor textiel. Sinds de negentiende eeuw is hij verdrongen door katoen.