Vroeger werd het vlas eerst opgeslagen in vlasschuren. Daarna werd het ontzaad of gerepeld. Voor het verwijderen van de bast moet het vlas daarna geroot worden. Roten is het laten wegrotten van de binnenstengel, waarbij de vezels intact blijven. Dat gebeurde in de rivier. Ook vennen, waarvan sommigen nog steeds 'Rootven' heten, werden hiervoor gebruikt. Later werd het rootproces in betonnen bakken uitgevoerd. Daarin werd het vlas 100 uur in water van 37,8 °C ondergedompeld. Het duurde 6 tot 10 dagen vooraleer het vlas 'gaar' was, en op het laatst werd 2 tot 3 maal per dag een stengel vlas uit de put getrokken om het proces te controleren. Het uit de putten halen van het vlas was een enorm smerig en stinkend karwei.
Dit proces leverde de mooiste kwaliteit linnen op. Het vlas had nogal eens last van vlaskoorts, veroorzaakt door de boterzuurbacterie die bij het roten vrijkwam.
Tegenwoordig gebeurt de oogst machinaal en wordt het vlas plat op de grond gelegd waar het rotingsproces begint. Hierdoor wordt de pectine die de vezels bijeenhoudt ontbonden. Dit heet dauwroten: het vlas plat op de akker leggen en geregeld keren om een egale roting te bekomen.
Bij deze waarschijnlijk oudste methode werd het vlas gedurende 3 tot 6 weken uitgespreid.
Tijdens het keren kan het vlas ook gerepeld worden.