Om te slapen of te rusten zoeken we graag een knus, comfortabel nest. Vooral in Latijns-Amerika wordt vaak in een hangmat geslapen. Christoffel Columbus bracht de hangmat mee naar Europa. Omdat ze weinig ruimte inneemt en door hun ophanging de bewegingen van het schip opvangen worden ze nu nog op (zeil)schepen gebruikt. Een doek of net tussen twee punten geknoopt volstaat om te luieren en te schommelen.
De oorspronkelijke vorm is zonder stokken. Je ligt er schuin in. In de grootste kan het zelfs dwars.
Met stokken die de lap open houden lijkt het makkelijker, maar ze zijn instabieler en minder comfortabel.
Om de ondergrond zachter te maken hebben onze voorouders gebruikt wat ze in hun omgeving konden vinden. Droog materiaal op een droge plek, anders gaat het schimmelen en rotten:
mos, bladeren, grassen en kruiden, huiden.
Om het materiaal samen te houden werd het in een beddenbak of in een ledikant gelegd, later eerst in zakken of matrassen genaaid van katoen (tijk) (of jutte). Matras is terug te leiden tot het Arabisch al maṭraḥ ‘het zitkussen’ (Italiaans: materasso). Ledikant komt van het Franse Lit de camp (veldbed).
Meest gebruikt was de stromatras. Nog in 1958 kregen kersverse dienstplichtigen in de kazerne als eerste opdracht hun strozak te vullen met stro. Stromatrassen moeten heel vaak en goed gelucht worden. De vulling werd 1 tot 4x per jaar vernieuwd. Het oude stro kwam via de stal en de composthoop terug in de ecologische kringloop.
Soms werd er lievevrouwebedstro (Galium odorata) gemengd om het beter te laten geuren.
Ook gagel, kruizemunt en koriander werden gebruikt om ongedierte weg te houden.
Geel Walstro of Echt Walstro (Galium verum) werd gebruikt als luchtverfrisser en vulling die zelfs vlooien doodde.
Ook de wortels van de koningsvaren (Osmunda regalis) werden gedroogd en het blad werd als luiswerende matrasvulling toegepast.
Gedroogd zeegras (Zostera) is sterk, rot niet en isoleert goed. Het is stevig, veerkrachtig en heeft een fijne structuur. Behalve als matras- en zetelvulling was het ook eeuwenlang een prima dakbedekking en kierendichter. Het werd ook gebruikt als sterke bekleding voor zeedijken. Aan de oude zuidkust van Wieringen (nl) ligt er een die meer dan 100 jaar dienst deed.
Het lange, witte pluis van het zaad van veenpluis (Eriophorum angustifolium) diende als zachte kussen- en matrasvulling, evenals lisdoddepluis (Typha latifolia).
Ook heide werd (mogelijk bij gebrek aan beter alternatief) gebruikt.
(Later is er hiervoor veel kapok, de zachte vezels uit de vruchten van een kapokboom (Ceiba pentandra), ingevoerd.)
In de periode voor WO II, op kasteel Zangerij in Eigenbilzen (Ferdy Jans):
De bovenmeiden maakten in het voorjaar alle matrassen los en schudden de vulling uit op de zolderkamers. Alles werd dan los geplukt en terug in de beddenzakken gestoken. Dit omvangrijk werk nam weken in beslag en werd uitgevoerd in groepen van 10 tot 20 meisjes.
Een bedrijf zocht via een wedstrijd het oudste matras. Zo konden ze die met dezelfde types nieuwe matrassen vergelijken. Het gewicht verdubbelde na verloop van tijd. Er zitten ongeveer 1.5 miljoen huismijten in je bed, samen met hun uitwerpselen, dode huidcellen (ongeveer 2 gram per nacht), haren, schimmels en bacteriën. Je verliest ongeveer 3 liter zweet per week tijdens het slapen, ca. 1800 liter op tien jaar. Een gemiddeld kussen bevat 350.000 bacteriën. Je droomt dus op een heel dierenpark of ecosysteem (waar je deel van uitmaakt) met archeologische lagen van je slaapverleden.
Dierlijke materialen
Een matras gevuld met ganzenveren of eendenveren werd ook wel een "schudbed" genoemd omdat het vaak (soms dagelijks) opgeschud moest worden om het materiaal egaal verspreid en zacht te houden. Dat geldt ook voor wol (dat anders zou kunnen vervilten).
Paardenhaar is duurzaam materiaal dat tegenwoordig nog wordt toegepast als afdeklaag. Paardenhaar zou nog veerkrachtiger worden als het een krulbehandeling krijgt door het te stomen bij temperaturen boven de 100 graden.
De matras kwam meestal te liggen op een vlechtwerk van takken, touwen of leren riemen, of een lattenbak met planken.
Een peluw (Latijn: pulvinus) is een hoofdmatras of groot kussen. Een kussen (Latijn: coxinus) was een zak met zachte vulling, om delen van het lichaam te ondersteunen (of als schokbreker bij sommige werken).
Tegenwoordig worden er nog hoofdkussens verkocht die met boekweitdoppen gevuld zijn.
(Ook met kersenpitten, die je lekker in de oven kan opwarmen. Je kan kersen ontpitten op een flesje met een opening waar de kers niet doorheen kan, maar de pit wel. Prik de pit er door met een eetstokje, rietje of buisje. (Of de pit met een haarspeld of paperclip uit de kers wippen.))
Hemelbedden waren destijds niet zo romantisch bedoeld als ze nu lijken. Rond 1500 hadden de meeste huizen strooien daken. Bij hevige regen konden er al eens schuilende katten (en honden) af en uitvallen. Vandaar ‘it’s raining cats and dogs’. Ook andere aardbewoners gingen er schuilen. Insecten, muizen,… Sommige vielen, en anderen lieten iets vallen. Dat was vooral voor het beddengoed onappetijtelijk. Om decoraties te vermijden werden er 4 palen rond het bed gezet met daarover een beschermend laken. Zo ontstond het romantische ‘hemelbed’. De overkapping ("hemel") bood bescherming. Gordijnen rondom konden vliegende insecten weren, gaven extra isolatie en wat privacy.
(Ook waardigheidstekens als altaren, preekstoelen, doopvonten, tronen enz. kregen daarom vaak een statig baldakijn.)
Een bedste(d)e is een met deurtjes of een gordijn afsluitbare slaapplaats in een wandkast (ook in de woonkamer). Ze bestaat ook al dubbeldekker, met 2 boven elkaar. Voordeel is dat de kleine ruimte door de lichaamswarmte makkelijk opgewarmd wordt.
Blijkbaar woel en draai ik nogal wat in bed. En heb weinig zin om veel tijd te spenderen aan bedden opmaken. De oplossing: een stel elastische bretellen met klemmen houden onder de matras door het hoeslaken netjes op zijn plaats.