'Maar François, je zit verkeerd op het paard!' 'Weet jij dan welke richting ik uit wil?' (Theo Bergsma)
'Daar vliegt een paard! En nóg een!' 'Hier zit zeker ergens een nest!'
 'Nee, het zijn trekpaarden!' (Theo Bergsma)

Het paard is een eenhoevig kuddedier en kan zo'n dertig jaar oud worden. Paarden ademen niet door hun mond. Ze passen hun hartslag aan hun bereider of begeleider aan.
Bij paardentuigeen schofthoogte van minder dan 148 cm spreken we doorgaans van pony’s. Tussen 1,47 m en 1,57 m van een klein paard (of 'damespaard') en bij een hogere schofthoogte van een paard.
Omdat liefhebbers het paard edel noemen gebruiken ze de termen "hoofd", "mond" en "benen" in plaats van "kop", "bek" en "poten".
Paarden (Equus caballus) werden als trek- en rijdier gehouden voor mijnbouw, post, cowboys, het slepen van schepen, landbouw, (paarden)visserij, bosbouw, tredmolens (rosmolen), recreatie en sport en militaire toepassingen.
Tegenwoordig zijn er ook bedrijven die paarden melken. Een paard kan 4x per dag gemolken worden. Dat levert 4 tot 5 liter melk op.
De meeste mest wordt benut voor de champignonteelt.

Het snelste ras ter wereld is de Engelse volbloed die een topsnelheid van meer dan zestig kilometer per uur kan galopperen.

Het Belgisch trekpaard is het sterkste van alle paardenrassen in de wereld.


Met een paard kon je 10 tot 12.5 ha bewerken (6 ha klei, 10 ha zand, 20 ha weide). Per ha moet je met een paard ruim een uur eggen, een halve dag kleigrond ploegen, anderhalf uur maaien, een dag hooi ophalen.

Veel boeren gebruikten ossen omdat het onderhoud goedkoper was. Een os levert de helft van zijn trekkracht, een koe 1/3de of een kwart.

paardbeslaanSoms kregen paarden plankjes of trippen onder de hoeven om niet weg te zakken in mulle, losse grond.
Bij het begin van onze jaartelling waren er al paardensandalen: ijzeren voetplaten met 4 rechtopstaande delen waardoor riemen liepen om ze vast te gespen of binden.

In het wild lopen paarden op onbeslagen hoeven. Het hoefijzer lijkt een lapmiddel uit de Middeleeuwen om de slechte hoefkwaliteit ontstaan door slechte levensomstandigheden te maskeren en het paard toch nog bruikbaar te maken. Hoefijzers werden nodig geacht als paarden zware lasten moesten dragen en veel over verharde wegen moesten lopen. Tegenwoordig vindt men hoefijzers onnodig, onnatuurlijk en zelfs schadelijk, tenzij het dient om een verkeerde stand te corrigeren. Wel moet de hoef dan regelmatig verzorgd en bekapt worden.

Paarden hebben 4 geluksbrengers onder hun hoeven genageld.
Ze moeten de gelukkigste dieren ter wereld zijn. (Eddie Izzard)

Paardentuig of tuigage is een stelsel van riemen en verbindingsstukken om met een paard te werken. Een halster heeft geen bit (mondstuk). Het heeft een lus rond de neus (tussen neus en ogen), een achter het oor en de kaak. Beiden zijn in het verlengde van de lip langs beide zijden met elkaar verbonden door een riem of touw. Ook teugels kunnen hierbij horen.
Een rijpaard krijgt verder ook meestal nog een zadel, met daaraan stijgbeugels, en een singel (buikriem).

Bij tuigpaarden en trekpaarden komen daarbij de leidsels (lange teugels) en een borsttuig of borstblad. Met het borsttuig trekt het paard een last (kar, ploeg, slee, koets). In plaats van een borstblad kan ook een haam of een gareel gebruikt worden. Ook singels, staartriem, evenaar en oogkleppen kunnen bij de uitrusting horen.
Het lamoen zijn twee speciaal gevormde balken of stangen waartussen het paard loopt.

Een gareel is een hoefijzervormig houten halsstuk of –juk van een trekdier. In sommige regio’s wordt het haam genoemd. Het gareel is dan een luxueuzere versie voor koetsen, de haam is voor het veldwerk. Beiden zijn met leer bekleed en voorzien van haamkussens. Een (paarden)hoofdstel moet ruim genoeg zitten, de kracht goed verdelen en vooral de luchtpijp vrijhouden.
Er zijn open, gesloten en scharnierende versies. Iedere zadelmaker had zijn eigen type(s) en specificaties.

Gagel (Myrica gale) en mottenkruid (Verbascum blattaria ) werden op een paardenbles gehangen om vliegen weg te houden.

Met een touw of eenvoudig tuig kan een paard 60 kg trekken. Een zwaardere last drukt de luchtpijp dicht. Het (gewatteerde) gareel is dus een geweldige Chinese uitvinding van rond het jaar 500, die na 920 ook in Europa een omwenteling in de landbouw (ploeg, slee, kar) teweeg bracht.

HaamOm voertuigen en landbouwalaam te trekken zijn ossen makkelijker gebouwd: een rechte lijn voor rug en hals, met boven de schouder een bult waarvoor een trektuig kan gemonteerd worden. De echte bultrunderen (Bos taurus indicus) werden in het Indische subcontinent en Afrika gedomesticeerd.

Een paard heeft die bult niet, en bovendien gaat de hals naar boven. Zonder natuurlijk hechtpunt voor alaam. Historisch zijn er drie types gareel gemaakt.
Het keelgang- en buikriemgareel heeft riemen vanaf bovenkant schouder rond de keel en een rond de buik. Het trekpunt is boven de schouder waar de riemen samenkomen.
Het tweede type heeft midden op iedere zijflank een trekpunt, verbonden met een riem voor over de borst, die opgehouden wordt met een riem over de schouder.
Het meest doeltreffend is de haam, een gewatteerd tuig over hals en borst, met trekpunt boven de voorpoten. Het haamtuig geeft het paard kunstmatig de bult die het rund van nature had.


Twee paarden met het eerste tuig kunnen (proefondervindelijk) 500 kilo trekken. Eén paard met een haam kan anderhalve ton trekken.

Het houvast om een paard te bestijgen en bereiden bestond eerst uit de manen, later uit handgrepen aan het zadel. Rond de derde eeuw goten de Chinezen stijgbeugels in metaal. Daarvoor waren er allicht al lussen in ander materiaal.

Om een paard te sturen zijn er diverse soorten bit ontworpen: een stang die dwars in het tandloze achterste deel van de mond van het paard gelegd wordt, met aan beide zijden een ring om riemen aan te bevestigen. De stang kan een golf (hefboom) hebben, één of twee schakels,…  Het klinkt eerder pijnlijk dan smakelijk.
Een bitloos tuigage rond de neus heet bosal.
Van lederen riemen worden hoofdstellen gemaakt. En agressieve paarden kregen ook een muilkorf.

Voor het comfort van de bereider zijn er verschillende types zadel, van stevige, gevulde kussens tot gecapitonneerde houten constructies.


‘Wie werkt als een paard is een ezel.’(Maurice Geeroms)
Zegt de ene hengst: 'Je ziet er nogal uit!' 'Dat geloof ik.
Ik had vannacht een nachtmerrie!'



Wild paard: van tarpan naar konik en terug

Equus ferus is de benaming voor een wild paard. Het gedomesticeerde paard wordt dan Equus (ferus) caballus genoemd.

De tarpan (Equus ferus ferus) was een wild paard dat in de steppe van Zuid-Rusland voorkwam. De bos-tarpan (Equus ferus sylvaticus) leefde van de Rijn tot in het oosten van Polen. Het laatste exemplaar stierf in 1887.

De enige nog levende ondersoort van het wilde paard is het przewalskipaard, Equus ferus przewalskii. De meeste dieren werden gevangen en getemd door boeren, en gekruist met hun gedomesticeerde dieren. Tarpans werden ook bejaagd voor het vlees dat bekend stond als een delicatesse.
Met de tarpan gekruiste dieren die nog tarpangenen hebben zijn de Poolse 'Konik' paarden. Konik betekent 'klein paard'. Zij worden gebruikt om de tarpan terug te fokken.
Ze zijn klein, met een schofthoogte van ca. 135 cm. Ze hebben relatief lange oren en deels rechtopstaande manen. De vacht is muisgrijs met een aalstreep (donkere rugstreep van schoft tot staart) en met zebrastrepen aan de ledematen, zonder witte aftekening en met een witte wintervacht (in een poolklimaat).

Het eerste teruggefokte "tarpan" of Heckpaard was een hengstveulen dat op 22 mei 1933 in Tierpark Hellabrunn in München werd geboren.
Ze zijn robuust en bestand tegen een ruw klimaat. Ze zijn vruchtbaar, aborteren zelden en hebben een sterk immuunsysteem. Niet te grote wonden herstellen zonder verzorging. Ze zijn zeer sober en zoeken hun voedsel in het wild. Het konikpaard is daardoor het meest gebruikte voor begrazing in natuurontwikkelingsgebieden.

De bosvariant van het oorspronkelijke Europese wilde paard zou bewaard zijn in de nu nog voorkomende en al eeuwen onveranderde Exmoorpony.

In Vlaamse frituren is het lekkere stoofvlees vaak paard. Regionaal wordt de bereiding ‘schep’ genoemd.

Ber(ij)(ei)den: zolang op een paard zitten tot het gaar is.
(Guy Mortier)