De bever (Castor fiber) is het grootste knaagdier van Europa. Hij meet 75 tot 90 centimeter en weegt 12 tot 38 kilogram. De brede, geschubde, horizontaal afgeplatte staart is 28 tot 38 centimeter lang.
De vacht is tussen geligbruin en zwart van kleur en bestaat uit glanzende, waterafstotende dekharen, met daaronder dicht, grijs, gekroesd en isolerend wolhaar.
De poten zijn vrij kort. De voorpoot heeft vijf vingers met lange nagels. Daarmee kan hij takken en stammen stevig vastpakken en slepen. De achterpoten zijn groter en breder en hebben tussen de tenen zwemvliezen.
De kop is stomp en de kleine ogen, oren en de neus van een bever liggen op één lijn. Bij het zwemmen steken ze net boven het water uit. Neus en oren kunnen worden afgesloten. In de wang zit een stuk weefsel dat de mond afsluit als het dier onder water knaagt.
De bever werd bejaagd voor zijn vacht (beverbont) en het castoreum of bevergeil, een door zijn anaalklieren afgescheiden naar muskus geurende substantie, gemengd met urine. In de 17e eeuw werd het gebruikt in een geneesmiddel en in de parfumerie. In castoreum zit salicylzuur, een van de bouwstenen van aspirine. De bever krijgt het binnen door het eten van wilgenschors.
Hij gebruikt het voor het afbakenen van zijn territorium en om de vacht waterdicht te maken. Bevers hebben op de tweede teen van de achterpoten speciale nagels om de vacht te poetsen.
Water dat is vervuild met reinigingsmiddelen kan de waterdichtheid van de vacht aantasten.
Bevers zijn monogaam, een paar blijft hun hele leven bij elkaar. Ze leven in kleine familiegroepen in de buurt van water. De bever paart in februari. Na een draagtijd van 103 tot 108 dagen worden één tot zes jongen (gemiddeld 2,7) geboren in juni. Jongen blijven zo'n twee jaar in een familiegroep.
Ze worden meestal zeven of acht jaar oud, maar ze kunnen vijfentwintig jaar worden als ze niet verhongeren, verdrinken of in het verkeer sneuvelen.
De bever is een water- en dagdier dat leeft in en rond meren, beken, poelen en moerassen met aangrenzende bosgebieden. Hij is vaak, vooral bij kans op verstoring, ’s nachts actief. Het water moet minstens 1 m diep zijn, zodat het in de zomer niet uitdroogt en in de winter niet volledig bevriest.
Omgevallen bomen, afgeschilde schors, ondiepe kanalen en een burcht in het water verraden zijn aanwezigheid. Ze bouwen een nest in een ondergronds hol, of een burcht in het water. Die kan tot 200 meter lang en 3 meter breed zijn. De ingang(en) bevindt zich onder water, onbereikbaar voor roofdieren. De "woonkamer", een holle berg takken met modder winddicht gemaakt en met houtschilfers gevoerd, bevindt zich boven water. Het middelste deel van het plafond is niet dichtgesmeerd en dient als ventilatiegat. Op koude dagen kan er zelfs een dampsliert boven de burcht hangen. Voor de woonruimte ligt een ‘bijkeuken’ waar de bever zich eerst schoonmaakt en droog schudt.
Door hun dammen en sluizen regelen ze actief de waterstand zodat de ingang onder en de woonkamer boven water blijft. Of zodat er lucht onder het ijs kan om te ademen. Ze graven zelfs tot 100 m lange kanalen om verder gelegen stammen en takken naar hun burcht of een dam te transporteren. Hun waterhuishouding creëert rijke biotopen, o.m. voor amfibieën.
Met hun lange scherpe snijtanden knagen ze een 8 cm dikke boomstam in 5 minuten door. Een 25 centimeter dikke boom vellen ze in minder dan vier uur.
Ze kunnen tot vijftien minuten onder water blijven, maar een duik duurt meestal vijf à zes minuten. Bij gevaar slaat een bever met zijn staart op het wateroppervlak.
De bever heeft een zeer uitgebreid vegetarisch menu. 's Zomers eet hij kruiden, bloemen, jonge scheuten van waterplanten, grassen en wortels. Daarnaast eet hij ook alle delen van bomen. Hij heeft een voorkeur voor zacht hout: es, wilg en populier.
Bevers hebben een lange blindedarm voor de vertering van cellulose.
Hij houdt geen winterslaap. In de herfst legt hij wel een voedselvoorraad aan. Met modder verankert hij stammen, takken en twijgen onder water, in de buurt van de ingang. Het koude water houdt de voedingswaarde van de schors lang goed.
In 1754 besliste de Kerk, vanwege zijn geschubde staart en zijn leven in het water, dat de bever net als vis ook op de vrijdag en tijdens de vastenperiodes mocht gegeten worden. Dit heeft ons zeker geholpen om het dier uit te roeien. Annette Cogels, Belgisch tenniskampoen 1926 en ontdekkingsreiziger joeg in Canada en at bij gebrek aan beters bevers: “Het witte vlees smaakt een weinig flauw.”
Uit opgravingen in grotten (o.a. Remourchamps) blijkt dat in de prehistorie bever regelmatig op het menu stond, vooral in de winter.
In Nederland werd de laatste bever in 1826 doodgeslagen op de rivier de IJssel.
Rond 1990 is hij geherintroduceerd in de Benelux. In 2014 werden in de buurt van Maaseik 13 bevers doorgereden, waaronder 1 van 22kg!
De bever wordt vaak verward met de beverrat. Die is echter kleiner, heeft een ronde staart, een duidelijke snuit en zwemt meestal met een deel van de achterrug boven water.
Red een boom - eet een bever!