is geen exacte wetenschap of wiskunde, maar er zijn wel wat aanvaardbare veronderstellingen, die dan nog afhankelijk zijn van omgeving en omstandigheden. Je mag in gedachten voor ieder getal in dit hoofdstuk ± schrijven.

Gezinnen waren vroeger groot, omdat kindersterfte hoog was, en het de enige voorziening voor ‘de oude dag’ was. Onze samenleving voorziet andere oplossingen, waardoor 2 kinderen in het Westen zowat een norm werd. Onzekerheid door klimaatopwarming en milieuvervuiling zet nu zelfs heel wat koppels aan om geen nakomelingen meer op de wereld te zetten.

Het aantal nauwe relaties groeit van baby tot grijsaard met de jaren.

Brits organisatiepsycholoog R. M. Belbin stelt dat 6 tot 8 ideaal is voor een goed team.

En 3-4 werkt beter dan 5-7 bij subgroepjes in een klas. Er is enige consensus over kleine groepjes.

Groepen van 2 zijn te klein: ze zijn creatief maar met te weinig resources en resultaten .

Groepen van 3 zijn instabiel: de derde voelt zich buitengesloten.

Een groep van 4 personen valt uiteen in 2 paren.

Een groep van 5 is het minimum om effectief samen te werken. Tenzij er een 5de wiel aan de wagen (2x2) is.

Een groep van meer dan 7 is ideaal, maar heeft al meer ‘relatieonderhoud’ nodig. Er heerst tevredenheid die afneemt tot 15 groepsleden. Je kiest beter voor een kleinere of een grotere groep. Daarna betert het weer tot 50, en daalt opnieuw. (Onderzoek Allen.)

Vanaf +-7 lijkt het mij ook ‘veilig’ om in een groep te stappen. Je kan meedoen, maar ook op de achtergrond blijven. Mensen sluiten makkelijker vrijblijvend aan.

Rond 50 heb je een stabiele, behoorlijk tevreden en samenhangende groep.

Het maximum aantal stabiele relaties dat een mens kan overzien zou 150 zijn.

In het Midden Oosten telden neolitische dorpen 120 – 150 bewoners.

Volgens het Domesday Book (1086) leefden er 160 in een gemiddeld Engelse stadje.

Moderne leger tellen 130 – 150 mensen in een gevechtseenheid.

Stammen van jagers-verzamelaars zouden gemiddeld 35 leden tellen (dus vb. ook 20 of 50), wat ook nodig zou zijn om voldoende innovatievermogen te hebben.

De genenpoel is de beschikbare variatie aan genen waarmee een populatie zich door natuurlijke selectie kan aanpassen aan de omgeving. Daarvoor is voldoende diversiteit nodig, en dus minstens 500 effectieve individuen (IUCN criteria). De 50/500 regel eist minstens 50 volwassenen om schade door inteelt te vermijden, en 500 om uitsterven te voorkomen. Geografische spreiding van groep en tussen groepen is hierbij ook belangrijk.

Dit verhaal krijgt weer aandacht door plannen om Mars te koloniseren. Berekeningen calculeren ook een generaties-lange ruimte reis in. Het nodige aantal avonturiers wordt op 160 gesteld. Eventueel minstens 80, mits maatregelen en discipline.

De Minimum Viable Population (& MVP) is een ondergrens voor het aantal van een soort, zodat die in het wild kan overleven. Een MVP van 500 tot 1.000 is vaak als gemiddelde gegeven voor gewervelde landdieren.

Spieler (2003) toonde aan dat samenhang en groepsgrootte sterk toenemen bij gevaar.

De meest intieme kring bestaat uit slechts vijf dierbaren, met een maximum van 1.500 mensen die je kunt herkennen (Emmanuel Lafont).

We hebben ons geheugen en adresboekje vervangen door internet en sociale media. Maar ‘kwaliteitsvolle’ is een belangrijke toegevoegde nuance bij ‘relaties’.

Voor een samenlevende gemeenschap is de ideale grootte het getal van Dunbar: 150.

(Zie Dunbar Ä  Samen-werken, 1+1=3)