Een rieten dak wordt gemaakt van eenjarig riet (of andere droge vegetatie). Meerjarig riet is hiervoor niet geschikt. Het wordt geoogst na de eerste vorst, tussen januari en april, op een droge dag waarop het niet berijpt is. Dan kan het droog opgeslagen worden, zodat het niet gaat schimmelen. Vroeger werd op het ijs geoogst. Dan kon het riet met een schoffel over het ijs afgesneden worden. Nadat het heeft gevroren laat het schutblad makkelijker los. Riet van zoutwater is niet geschikt, het schimmelt snel.
Afschot is de helling van een vlak of leiding gemaakt om vloeistof te laten af- of weglopen. De hellingsgraad wordt weergegeven in verhouding of %. Voor een riolering bedraagt die 0,5 cm/m (0,5% of 1:200).
(Het afschieten van een teveel aan wild wordt ook afschot genoemd.)
Een rieten dak moet een afschot hebben van minstens 30 graden. De levensduur in functie van de hellingshoek is bij 25 graden tot 15 jaar, 30 graden 10-20 jaar, 45 graden 25-45 jaar en 50 graden 35 jaar en langer. Een langer dak moet steiler zijn. Water moet snel afgevoerd kunnen worden, zodat het riet snel en gemiddeld voldoende droogt.
De rietbedekking moet voldoende dik zijn (28cm bovenaan tot 42 cm onderaan), om geen water door te laten.
Riet weegt circa 130 kilogram per kubieke meter, een laag van 30 cm dikte weegt ongeveer 39 kg per m2. Hierdoor is het veel lichter dan dakpannen, en vormt het dus een mindere belasting voor de dakconstructie.
De warmtegeleidingcoëfficiënt is 0,20 W/mK. Door deze lage waarde is riet een goede warmte-isolator.
Er wordt riet gebruikt met een stengeldiameter van 5 tot 8 mm: dit 'ademt' voldoende en slaat minder gauw dicht.
Na verloop van tijd verweert het bovenste riet. Soms komen er algen en mos op. Dat wordt best verwijderd. Het verkort de levensduur van het dak. Vooral algen houden het riet langer vochtig. Tegenwoordig raadt men aan riet regelmatig te behandelen. Het kan ook geborsteld, en indien nodig bijgestopt worden.
Riet dak leggen
Horizontaal worden rietlatten aangebracht met een onderlinge afstand van ongeveer 28 centimeter. Bundels riet worden met de pluim naar boven gelegd. De onderkanten worden gelijkmatig naar boven hellend geschud en geslagen met een klopper of drijfbord. Losse sprieten worden weggetrokken. De bundels worden op de rietlat vastgebonden, vroeger met geweekte wilgentwijgen, tegenwoordig met gegalvaniseerd ijzerdraad.
De draad wordt met een grote kromme naald, een twijgijzer om de rietlat terug omhoog gestoken. Aan de bovenkant kan doorlopend een bies (dikke twijg) ter hoogte van de rietlat mee vastgebonden worden.
Bij een andere methode wordt een gootje aan de bovenkant van de rietlat naar binnen gestoken. Langs de onderkant een grote naald waarvan het oog rond het gootje wordt gehaald. De draad gaat dan via het gootje door het oog en wordt naar boven gehaald. De knoop wordt aan de zijkant van de bundel gemaakt.
Per lopende meter zijn 5-6 bindingen nodig, dus om de 20 cm. De volgende laag wordt verspringend en overlappend gelegd. De dekker meet de dakdikte met zijn meetnaald.
Als steun op het dakriet gebruikt de rietdekker rietdekstoelen en dwarsbomen die met sikkelvormige haken door het riet aan de rietlatten worden gehangen. Lager dan waar hij bezig is, anders zou het zijn werk dwarsbomen.
De nok van het dak wordt afgewerkt met grote boogvormige nok- of vorstpannen z.g. rietvorsten. Ze worden in de lengterichting stabiel opgevuld met riet. Ongeveer 3 cm tussen de pannen en alle randen wordt met specie gevuld en vastgezet.
Op een Normandische nok wordt een bed van klei (vermengd met strohaksel) beplant met bloemen als iris, rots- en vetplantjes, daklook e.d. waarvan de wortels zich vastzetten in de klei en in het riet.
Wie zich geen riet kon veroorloven dekte zijn dak met stro. De levensduur was wel beduidend korter. Men gebruikte bij voorkeur de lange halmen van rogge, dat dan nog niet volledig rijp werd geoogst. De stengels zouden dan houtiger, en langer goed en houdbaar blijven.
Cursus rietdekken gaat niet door!
Riet is ziek.