Dit gaat over het verwijderen van de onderste takken van een boom om takvrij hout te produceren. Ik zie het al jaren nergens meer gebeuren. Opsnoeien kan zinvol zijn bij de productie van kwaliteitshout. Vooral populieren (canada’s, meestal Populus × canadensis) werden nochtans gejaagd. Sleunen stimuleerde de bomen om snel in hoogte en dikte te groeien, met lange en rechte stammen kregen, en zonder energie in takken te investeren. Gesleunde bomen zijn minder gevoelig voor stormschade en geven minder schaduw op de aanpalende akkers.

Van een vertakte stam of kop (gaffel, soms 3 toppen) wordt enkel de meest rechte bewaard. Het idee is dat de volumetoename in hout niet in onbruikbare takken, maar in de waardevolle stam (timmerhout) gerealiseerd wordt. (Voor hakhout is dit dus niet nodig.)

Voor de bomen aan de buitenkant van een perceel was het vaker en meer nodig. Daarbinnen is minder licht en minder takgroei door dichtstand. Als we een prijs per stuk, of per uur vroegen, was het heel belangrijk daar rekening mee te houden. Zeker bij kleine percelen (veel buitenbomen). Ik denk dat het wel zinvol is om een goede kwaliteit van lange balken te krijgen. Vooral bij jonge bomen. Je kan er dan nog met een snoeischaar, handzaag, stokzaag of ladder iets aan doen.
Het was gebruikelijk dit in het najaar te doen. Andere seizoenen kunnen ook wel. Ervaren boeren lieten het in augustus doen, dan kwamen er minder snel en minder dikke scheuten.


Sporen

sporenAls er op grote hoogte moest gewerkt worden (12 tot 20m), of er moesten dikke takken weg (een gaffel uit de kruin), dan gebruikten we sporen om in de boom te klimmen. Het woord verwijst naar een analogie met sporen aan een hanen- of kippenpoot.
We hadden twee types. Een ijzer liep van onder de knie langs de binnenkant van het been in een hoek van 90⁰ onder de voet. Op die hoek zat, schuin naar beneden gericht, een scherpe pin. Die sloeg je bij het klimmen in en door de schors. Liefst niet te diep wat het gaf lelijke bruine vlekken in het hout. De pinnen zitten altijd vanzelf vast genoeg door je eigen gewicht. Er zat een bevestigingsriem rond de voet, en een rond het onderbeen. Die laatste had een dikke onderriem van zeker 15 cm breed, om pijnlijk insnijden te voorkomen.
Bij het tweede type zat het verticale ijzer aan de buitenkant van het been. Ik vond de eerste iets makkelijker. Daarmee kon je meer staan en minder hangen.

Verder bestond de uitrusting uit een brede beveiligingsriem met D-ringen, en daaraan een dik touw dat rond de boom kon en met een musketon werd vastgehaakt om tijdens het werk aan de boom te hangen. En een goede beugel om het kapmes in te hangen. Want als dat viel, kon je weer opnieuw op en af. En geloof me, het was zware kost.
Bij het klimmen moest je proberen zoveel mogelijk met je gat naar achter te hangen, van de stam af. Als beginner probeerde je rechtop langs de stam omhoog te geraken. Dat lukt niet, en je raakt verkrampt. Het gaat beter op een aapse manier. Daarom koos je om te klimmen ook de hellende (onder)kant van de boom waar je aan kon hangen. Door je gewicht kwam je anders vanzelf wel aan die kant terecht. Het beveiligingstouw schoof je bij iedere stap mee omhoog. Er zat een soort tuinslang rond om het schuiven over ruwe schors te vergemakkelijken, en als extra bescherming tegen (per ongeluk) doorkappen. Op de weg naar boven werden alle takken gelijk tegen de stam weggehakt. Er goed op lettend dat er geen haakjes bleven staan. Daar kon het touw bij het (snel) dalen achter blijven haken en dan sloeg je met je façade tegen de stam. Dus de tak eerst langs onder inhakken tegen het uitscheuren, en dan van bovenaf weghakken. Wel héél goed opletten dat je het beveiligingstouw niet doorkapt…
Bij het dalen was het vooral kwestie van de benen beurtelings breed naar buiten, en dan naar de stam toe te zwaaien. De sporen slaan vanzelf door de schors. Stijgen gaat beter met kleine, en dalen met grote passen. Recente snelgroeiende soorten hebben een veel dunnere en minder stevige bast. Om dikke takken weg te hakken lieten we de krans (kroon, takkenring) er net onder meestal nog staan, zodat we daar op konden steunen en staan.


Roeden

Sleunbeitel2We hadden voor jongere bomen en kleine takken ook een buizensysteem met 3 buizen van 3 meter, 1 van 1 meter en 1 van 2 meter. Met de 2 meter die we zelf konden bereiken, konden we hiermee alle combinaties maken tot 15 meter. Het waren relatief lichte aluminiumbuizen met een stalen huls die met 2 bouten in ieder stuk kon vastgezet worden als verbindingsstukken. Vanboven stond een zware stalen stang, de hamer. Daarrond zat een stalen buis met een lange groef. Een schroef in de hamerstang gaf ca. 50 cm schuif- en slagruimte via die groef. Bovenop zat het brede lemmet van een bijl. Dat stak je onder een tak, en dan hamerde je de bijl er dwars doorheen. De laatste slag deed je met veel kracht, zodat de tak omhoog en van de stam af wipte. Anders had je kans dat hij je bij het neerkomen neersloeg, en met die laatste jump komt de tak achter je neer. Ik heb wel eens gedacht dat mijn vader lekker zat uit te rusten tegen een boom, terwijl ik aan ’t zwoegen was. Later hoorde ik dat hij een tijdje knockout geslagen was. (Helmen gebruikten we in die tijd ook al niet.) Het was zwaar werk. Pure fitness. Je kreeg er stalen spieren van. En een dikke nek. En stram. Je moest voortdurend steil omhoog kijken. Probeer dat maar eens een dag te doen.

Naast het bijl was er ook nog een haak. Handig om losse takken weg te trekken, maar vooral om de roede even vast te hangen om uit te rusten. Alleen al het rechtzetten van een 9 meter of langere staak was zware kost. Zoveel te meer hij uit balans was, zoveel te zwaarder hij woog. En dan zwaaide hij ook meer. Dus je probeerde hem altijd mooi recht te houden. En maar omhoog blijven kijken. Ik begin te begrijpen waarom niemand dat blijkbaar nog doet…

Het woord sleunen zou ook gebruikt worden om uitlopers op de (wilde) onderstam van een geënte boom weg te nemen.