Mossen werden vroeger gebruikt als verpakkingsmateriaal. Ook om bedden (ligplaatsen) te vullen, putwanden, kieren in woningen en bootrompen (tot de 19de eeuw) af te dichten, en als toiletpapier. De 5.000 jaar oude Ötzi droeg het in zijn kleding (als isolatie en/of om voedsel te verpakken).
Vooral als turf werd het als brandstof gebruikt.
Omdat het goed vocht vasthoudt en decoratief is wordt het in bloemstukken gebruikt.
Het werd tot in de eerste WO gereinigd, gedroogd, gesteriliseerd en in gaas verpakt als wondverband.

Mossen zijn oeroude "lagere", vaatloze planten met een primitievere bouw. De kleine, groene kruidachtige (land)planten groeien dicht op elkaar in matten of kussens op rotsen, bodem of als epifyten op de stam of bladeren van bomen. Mossen zijn pioniers, filters en indicatoren. Een geoefende kijker kan aan de mossen zien hoe het gaat met de luchtkwaliteit en klimaatopwarming.

Levermossen (Hepatophyta) zijn de meest primitieve mossen (met oliecellen).
Hoornmossen (Anthocerotophyta) lijken meer op echte plantjes. Ze steken als hoorntjes boven het oppervlak uit, en hebben nooit oliecellen.
Echte mossen (Bryophyta ) hebben een duidelijker stengelachtige en bladachtige opbouw, maar geen echte stengel, blad, weefsel of wortel. Wel rizoïden (wortelachtige structuren), die niet gebruikt worden voor voedselopname.

De weinig verwante korstmossen zijn een mutualistische symbiose van schimmels die leven met (blauw- of groen)wieren (algen). Ook zij hebben geen wortels. De alg maakt zijn voedsel via bladgroen, zonne-energie, gassen en voedingsstoffen uit de lucht. De schimmel gebruikt dat ook, neemt water met opgeloste zouten op en beschermt de alg tegen droogte, hitte en teveel licht.

 

Mossen werden gebruikt als  o.a. brandstof, vloerbedekking, matrasvullingen, isolatiemateriaal, wieken (voor kaars en olielamp), verpakking voor breekbaar goed, vochtabsorberende nokbedekking en kierdichting (vaten, schepen breeuwen) en tegenwoordig ook in de bloemsierkunst. Als dakdichting heeft het een goede hechting op ieder oppervlak, een grote wateropname en kan ook zeer goed tegen droogte. Mossen kunnen hun oppervlak om water te verdampen enorm verkleinen door te verschrompelen, maar ook zeer snel– binnen enkele minuten water opnemen en zwellen.

Door de bittere smaak en hoge gehaltes aan licheenzuren zijn de meeste korstmossen niet eetbaar voor ons. Enkele korstmossen zijn zelfs giftig!

IJslandsmos (Cetraria islandica) was een voedselbron in noord Europa, gekookt werd het toegevoegd aan brood, stoofpot, pudding, soep of salade. Ook Rendiermos (Cladonia rangiferina) bereid uit de maaginhoud van rendier, kariboe of muskusos (halfverteerde korstmossen) was er een delicatesse. Als noodrantsoen werden korstmossen gegeten. Toegevoegd aan brood op lange zeereizen had het een conserverende werking. Voor het Bijbelse manna wordt soms aangenomen dat het gaat om Mannakorstmos (Lecanora esculenta) dat snel groeit in droge steppegebieden van Azië en het noorden van Afrika) en zonder behandeling eetbaar is.

Als verfstof is het beschermd! Met ijslands mos kan je wol beige tot gele kleuren, of groen door nabeitsen.

Er zijn verschillende soorten mossen: (bladmossen (Musci), levermossen en hauwmossen (Hepaticae), ieder met diverse ondergroepen.

Sommige plantjes kregen wel de misleidende naam, maar zijn geen mossen:

Iers mos (Chondrus crispus), is een roodwier,

IJslands mos (Cetraria islandica)

veenmossen (Sphagnaceae) en korstmossen (lichenen) die in mutualistische symbiose leven met groen- of blauwwieren of met beide, ze worden beschouwd als schimmels.

Mossen hebben geen wortels maar rhizoiden: kleine celdraadjes waarmee ze zich hechten aan iedere ondergrond, zelfs steen.

Wereldwijd bestaan er meer dan twintigduizend soorten, in Nederland zo’n 650.

Sporenplanten (ook lagere planten of Cryptogamen genoemd) vormen geen bloemen, vruchten of zaden. Het zijn varens, paardenstaarten, wolfsklauwen, mossen, korstmossen en groenwieren. Schimmels (Fungi) vormen ook sporen, maar zijn nu een apart rijk dat meer verwant is aan dieren dan aan planten.

Spore en zaad zijn voortplantingsmogelijkheden die ontkiemen om een nieuwe plant te doen ontstaan. Spore bestaat uit één cel en heeft geen voedselreserve voor haar telg (zoals bij zaden). Ze overleven dus enkel als ze toevallig op een zeer gunstige plek terecht komen.

 

spore

zaad

soorten

lagere, niet bloeiende  planten

bloeiende planten

structuur

eencellige

meercellige

afmeting

microscopische

macroscopische

aanmaak

(onderkant) blad

in een vrucht (meestal)

celdeling

door meiose van de sporofyt

door mitose van de eitjes met bevruchte eicellen (product genetisch identiek aan moedercel)

aantallen

groot

beperkter

voortplanting

ongeslachtelijk

geslachtelijk

chromosomen

haploïde (meestal)

diploïd

kern

geen embryo's

embryo binnenin

opgeslagen voedsel

geen

in hun endosperm

voorwaarden tot ontkiemen

moet gunstig zijn

heeft eigen reserve

 

Beerdiertje, taaiste diertje op aarde (en daarbuiten?)

Het beerdiertje is een minuscuul echt diertje met oogjes, zenuwen, spieren en een bek met een snuitje. Elk van de 4 achterlijfsegmenten heeft één paar poten. Doorgaans minder dan een halve millimeter lang en 1/5de mm breed is het met het blote oog praktisch niet te zien.  Een pluk mos kan duizenden exemplaren tellen. Ze leven overal om ons heen, maar ook op de hoogste bergen en in de diepste oceaantroggen.

Van de beerdiertjes (Tardigrada) zijn er zijn ongeveer 1.150 soorten bekend, 18 daarvan (momenteel) ook in Nederland.

Ze zien er uit als kleine, korte rupsachtigen en hebben geen ademhalingsstelsel. De nodige zuurstof wordt door de dunne huid via diffusie direct uit lucht of water opgenomen. Ze gebruiken (algen en) mossen niet alleen als voedsel, maar ook als schuilplaats. Sommige soorten eten nematoden, schimmels of bacteriën. En ze zijn zelf natuurlijk ook prooi.

Ze kunnen bijna 30 jaar lang extreme omstandigheden overleven in een soort slaapstand, een lang stadium van cryptobiose (schijndood). Bij droogte verschrompelt het tot een klein tonnetje dat nog maar 3% water bevat. Het is wel belangrijk dat het lichaam langzaam uitdroogt, zodat de weefsels tijd krijgen zich aan te passen. Extreme kou, hitte, droogte, vacuüm en hoge kosmische en uv-stralingen kunnen overleefd worden. O.m. in 2007  werd een aantal beerdiertjes de ruimte in geschoten. Sommigen overleefden hun 10 dagen uitstap zonder enige bescherming.

De genen produceren bij uitdroging TDP's (Tardigrade Disordered Proteins). Dit eiwit houdt door een soort verglazing de cellen intact tot het in water oplost.

(Dr Boothby  U North Carolina, Chapel Hill, 2017)