Lei is een gelaagd stollings- of afzettingsgesteente, door druk of hitte gevormd. Hierdoor is het eenvoudig tot dunne platen te splijten. Lei is water-, zuur-, licht- , hitte- (tot 200 graden Celsius), vorst- en zeeluchtbestendig. Als dakbedekking werd het veel gebruikt voor kerken en kastelen.

slatesVoor lei heb je een stevige ondergrond nodig. Meestal worden panelen of planken gebruikt waar je de lei op kan nagelen met koperen, gegalvaniseerde of rvs nagels.
Latten veren te veel om op te nagelen (tenzij je veel ondersteuning voorziet). Hierop worden meestal (voorgevormde, gegalvaniseerde) draadhaken gebruikt om de lei op te hangen.

Er zijn veel, zelfs kunstzinnige patronen mogelijk om leien te leggen. Schubben (Rijndekking) kan je maken door van rechte leien de hoeken weg te hakken. Het meest toegepast wordt een halfsteens verband met dubbele dekking (Maasdekking, genoemd naar de rivier waarover ze werden aangevoerd). Er komen zo overal twee leidiktes boven elkaar, bij de overlap zelfs drie. Deze dekkingswijze hoeft dan ook geen rekening te houden met de overheersende windrichting.

Een enkelvoudige horizontale dekking is natuurlijk goedkoper, je hebt minder leien nodig en minder werk. Je moet wel rekening houden met de overheersende windrichting.
Leien moeten minimaal 4,5 cm overlappen.

Leien leggen

Alle leien rusten op de onderliggende rij. Behalve de onderste rij. Daarom wordt er voor de eerste rij eerst een leidikke kantstrip gelegd. Ook wordt er begonnen met een halve lei voor de eerste rij. (’t Is ook goed om met een schone lei te beginnen.) Leg meteen de tweede rij ook mee, zo zie je waar de nagels moeten komen om afgedekt te zijn door de volgende rij.

De leihamer of leidekkershamer heeft een platte steel en is aan de voor en achterzijde afgeschuind om leien mee op maat te hakken (niet bikken). De punt is om gaatjes in leien te hakken om ze vast te nagelen. Het gaatje wordt vanaf de onderzijde van de lei naar boven geslagen zodat de kop van de nagel verzonken ligt in de breder uitgesprongen bovenkant. Het gaatje wordt met 1 tik doorgeslagen. Na wat oefenen gaat dit van een leien dakje. Het gat moet minstens 3 cm van de zijkant en 2,5 cm van de top geslagen worden.

De leien leg je niet tegen elkaar, maar met een voegje van 3 mm. De voeg komt in het midden van de hoger liggende lei. Dit geeft een halfsteens verband.

Spijker de lei niet te hoog vast, ze kan dan door de wind gelift worden.
Sla de spijkers niet te diep. Dat beschadigt de lei door hamerschade en de stress van de druk van de spijker, en de knelling op de onderliggende lei.
Voor de nok moeten de leien 50% in de lengte overlappend gelegd worden.

Leien zijn natuurproducten, en niet allemaal precies even dik. Gebruik de dikte om ongelijkheden in het onderdak weg te werken.
Zoals je betonklinkers met een schaar kan knippen, kan je ook lei met een leischaar knippen. Je kan lei ook makkelijk hakken. Oefen op enkele stukken. Je kan ze ook knippen door ze over een tafelrand (of leidekkersbrug) te schuiven en met een truweel af te hakken.

Met een tang kan je ook stukjes lei afknabbelen.

De rooihaak is een metalen voegijzervormig blad van ca. 30-50 bij 4-5 centimeter met op de kop zijdelingse naar achter gerichte inkepingen om spijkers uit te trekken die de leien op een dak houden. Je kan het blad onder de (gebroken) lei steken, de nagel vatten in een inkeping en naar je toe trekken.