De (Europese) das (Meles meles) is de grootste diersoort (familie der marterachtigen) die hier nog in het wild leeft. Deze omnivoor (alleseter) wordt in het wild maximaal veertien jaar, in gevangenschap tot zestien jaar.

Hij heeft afzonderlijke zwarte en witte haren die hem grijs doen lijken. De onderzijde en poten zijn zwart. De kop, oren en staartpunt zijn wit. Van de snuit lopen twee brede strepen over de ogen naar de oren en het achterhoofd. Het haar werd voor scheerkwasten en penselen gebruikt.

dassenDassen worden 68 tot 80 centimeter met een staart van 12 tot 18 centimeter. Vrouwtjes zijn wat kleiner. Ze hebben een schouderhoogte van ongeveer 30 centimeter. Ze wegen (afhankelijk van regio, geslacht en seizoen) rond 7-14 kg en hebben een waggelende gang, slechte ogen, maar een uitstekende neus en goede oren.
 De muskklier onder de staart gebruiken ze om territorium en elkaar te merken.

Ze eten vooral regenwormen, ook insecten, vruchten, hazelnoten, knollen, granen, klaver en gras, amfibieën (kikkers) en kleine zoogdieren (konijnen, muizen, woelmuizen, mollen), op de grond broedende vogels en hun eieren, aas en zelfs egels en wespen(larven).

Hun gespierde voorpoten hebben grote klauwen met vijf tenen met stevige, niet intrekbare nagels. Hiermee maken ze ondergrondse burchten in taluds en heuvels. Het uitgegraven zand en puin vormt grote stortbergen voor de ingangen. De das brengt schoon nestmateriaal, geklemd tussen voorpoten en kin, achteruit lopend het leger in. Stenen van meer dan 1 kilo werkt hij er uit.
In een burcht zijn meerdere kamers. De gangen zijn tien tot twintig meter lang en hebben een diameter van minstens dertig centimeter.
De burcht wordt door generaties van dassen over een periode van tientallen jaren gebruikt en uitgebreid. Ze heeft drie tot tien ingangen, die tien tot twintig meter van elkaar verwijderd zijn.

Ze verblijven veel in hun burcht, in de winter nog meer. Ze houden geen winterslaap, wel winterrust met veel slaap en weinig beweging.

In een burcht wonen vijf tot acht volwassen dieren met hun jongen die in januari of februari worden geboren. Per worp krijgt een dassenvrouwtje één tot vijf jongen.
Soms logeren ook konijn of vos in hetzelfde gangenstelsel.
Niet ver van de hoofdburcht ligt meestal een tweede burcht die ze vaak als een soort buitenverblijf in de zomer gebruiken.

De das heeft en houdt de ‘clangeur’ nog 3 weken. Blijft een individu langer weg, dan is het daarna niet meer welkom in de groep.

Latrines (putjes van ca 10cm) liggen soms vlakbij de ingangen, maar meestal als markering aan de territoriumgrenzen.

Decennia lang werden dassen als ongedierte bestreden.
In Zuid-Limburg werd tot 1960 dassenvlees op straat verhandeld en zelfs recent zouden er onderhands nog potjes dassenvet met een veronderstelde geneeskrachtige werking tegen allerlei mijnwerkerskwalen te koop geweest zijn.

Aan dassenvet werden helende eigenschappen tegen stoflongen toegeschreven. Een gouden marketingstunt natuurlijk, met honderden kandidaat-kopers.

Dassenhaar wordt nog steeds (in 3 kwaliteiten) aangeprezen voor scheerkwasten. Extra zacht. Ook voor schilderpenselen worden ze nog veel gebruikt.

Bij een das groeien de spieren van de onderkaak over de schedel naar elkaar toe. Na een jaar  is de schedel tot één geheel vergroeid, en vormen de spieren een rand boven op de schedel. Die rand groeit later uit tot een typerende benen kam, die 2 cm hoog kan worden. De onderkaak is dan ook vergroeid met de schedel. Het is de enige schedel die je altijd in één geheel vindt, met aangehechte onderkaak. Deze speciale constructie zorgt er voor dat de das de grootste bijtkracht heeft van als onze roofdieren. Waarom dit zo is blijft nog een groot vraagteken. Voor zijn voedsel en leefwijze lijkt hij dit niet nodig te hebben. (Misschien om zich te verdedigen tegen mensen en hun honden?)

De dieren vangen en /of doden was sport en volksvermaak. Opgejaagd door honden, uitgegraven door mensen, met speciale, langarmige dassentangen, lange staken met een jute zak aan, knuppels…

Maar het is wel één van de redenen waarom dassen gebruikt werden voor gevechten, meestal tegen honden. Eén of meer. Gezien hij ook nog zeer krachtige klauwen heeft, waren honden kansloos. Een reden voor onze soort om bij de das vooraf de (hoek)tanden te breken, en de nagels te verwijderen.

Poten breken, onderkaak ontwrichten of breken of ogen uitsteken waren ook geen ongebruikelijke ingrepen. (Zelfs nog in de jaren '90, ook in Engeland, Wales, Nederland.)

In Frankrijk worden nog steeds dassenburchten uitgegraven, er worden zelf wedstrijden (‘concours de déterrage de blaireaux’) georganiseerd in het opgraven van dassen.

De laatste jaren is er door hun bescherming een herstel van de dassenpopulatie. Wel sneuvelen er nog veel als verkeersslachtoffer. (In 2008 in Zuid Limburg een exemplaar van zelfs 22 kg!)


Er gebeurt iets met een man die een das omdoet.
Zijn hersenen krijgen geen zuurstof meer.
(A. J. Carothers)