Vooral voor het winnen van steenkool en zout (e.a. ertsen) wordt aan mijnbouw gedaan.
Als we in de aarde afdalen heerst er de eerste 25 meter een constante temperatuur van 9 graden. Dat is comfortabel voor ondergrondse werk- en woonplekken en het kweken van champignons. Het biedt bescherming tegen extreme hitte en koude. Dieper stijgt de temperatuur met 3 graden per 100 meter.
Schachten zorgen voor de luchtcirculatie. Er is een schacht met een bovengrondse ventilator voor uittrekkende lucht en een voor de intrekkende lucht, onderaan verbonden door een gang. Alle hoger liggende verbinding hebben aan iedere kant een deur. Hiervan mag er maar 1 open staan om een goede circulatie te regelen in de luchtstroom die steeds de kortste weg zoekt.
Schachten hebben een dubbel tegengesteld draaiend schachtwiel waarmee telkens een liftkooi beneden is, terwijl de gewicht compenserende tweede boven is. Hierdoor moet er ook minder kabel (of band) opgerold worden.
Steengangen lopen vanuit de schacht gezien altijd omhoog met een stijging van 1 meter per 300 meter.
Daardoor kost transport van materiaal en afvoer van water naar de schacht minder energie.
Het dak van de gangen werd gecontroleerd door kloppen. Bij een hol of dof geluid is er sprake van een slecht dak of er hangt een klok (losse ruimte) en dan dreigt gevaar.
Grove den (Pinus sylvestris) werd gebruikt als mijnhout omdat de stutten, lang voor ze bezweken, al begonnen te kraken en zo de mijnwerkers verwittigden voor een instorting. Grove den spreekt voor ze breekt.
Ook muizen vonden de weg naar beneden. Het waren soms vijanden van de mijnwerkers en hun niet goed weggehangen boterhammen. Meestal waren het vrienden, waar zij waren was zuurstof genoeg en dus was het veilig. De mijnwerkers zagen ze niet maar wisten wel dat zij er waren. Ze hebben een 7e zintuig. Vluchtten zij massaal dan stond iets te gebeuren en zij verlieten ook de buurt.
Mijngas (97% methaangas) is lichter dan lucht, reukloos, smaakloos, kleurloos, brandbaar, explosief, verstikkend. Mijngas is bij 1-4% brandbaar, +4-14% ontplofbaar, +14% verstikkend. Voor de detectie maakte men vroeger gebruik van kanaries in een kooitje.
De controle op aanwezigheid van de gassen gebeurde later met de typisch gevormde mijnlamp, een benzinelamp (Sir Humphry Davy, 1815). Ze heeft een dubbele koperen gaaskap: gas kan naar binnen, maar de vlam niet naar buiten. Mijngas is lichter dan lucht en werd bij het plafond gemeten. Het gas vormt een (blauw) aureool rond de vlam. Bij testen mocht door een verhoogde vlam het gaas niet gaan gloeien, dat kon het gas erbuiten ook ontsteken. De lamp te snel terugtrekken mocht ook niet om doorslaan van de vlam te vermijden.
Koolzuurgas is zwaarder en werd aan de vloer getest: het dooft de lamp.
Door reddingsploegen werden bij branden witte muizen meegenomen omdat de benzinelamp niet reageert op koolstofmonoxyde.
Ook fijn koolstof is explosief. Om te vermijden dat mijngasontploffingen zich verder in een mijn voortplanten in een kettingreactie van koolstofexplosies worden planken met steen, mergel en kalkstof in gangen gehangen. Bij een ontploffing worden deze steenstofgrendels door de luchtdruk omver geworpen. Het steenstof valt naar beneden en dwarrelt op en vormt daardoor een explosie remmend stofgordijn. De steekvlam die achter de luchtdrukverplaatsing aan komt verstikt daardoor.
In het Nederlandse Heerlen is er sinds 2005 een geothermie project waarbij water in oude mijngangen via een warmtewisselaar gebruikt wordt om gebouwen te verwarmen. Op 700 meter diepte is het water 28°C warm.