Met een ontzegelvork of imkermes worden de zegeltjes langs beide kanten afgeschraapt. De raat wordt in een slingervat gestopt waar de honing door de middelpuntvliedende kracht voorzichtig uit de cellen wordt geslingerd. De onderlat komt t.o.v. de draairichting vooraan te staan. Eerst draaien we langzaam om de raat niet te breken door het honinggewicht. We slingeren de eerste zijde half uit, dan draaien we de ramen en slingeren nu volledig uit. Daarna draaien we de ramen opnieuw om de eerste zijde volledig uit te slingeren.
Wasdeeltjes en onzuiverheden worden gezeefd door een zeef of neteldoek.
We laten de honing enkele dagen afgesloten in een warme ruimte rijpen. Er zal een schuimlaag van luchtblaasjes en onzuiverheden op komen. Met een pannenlikker of schuimspaan schuimen we verscheidene keren af. Het schuim kan in een voederbakje teruggegeven worden aan de bijen. De raat wordt gespoeld en opnieuw gebruikt. De ontzegelwas laten we door de bijen drooglikken in een voederbak.
De bloemen waar de honing van komt, bepalen de smaak, de vastheid en de kleur. Als je de heilzame werking van honing wil behouden, verwarm je hem best niet boven de 45°C.
Honing is vooral glucose en fructose, suiker dus. Als hij niet verhit werd zitten er wel wat vitaminen, mineralen en antioxidanten bij.
Honing blijkt onbeperkt houdbaar. In Egypte werd nog consumeerbare honing gevonden in oude piramides.
De solitaire blauwbandbij Amegilla cingulate komt in Australië voor. Mannetjes hebben vijf blauwe strepen en vrouwtjes vier. Ze hebben een beperkt foerageerbereik op ongeveer 300 m en oogsten stuifmeel door zich vast te klampen aan bloemen en krachtig trillen zodat het stuifmeel over hen dwarrelt.
Honeymoon (honing-maand) sloeg op de maand dat een jong koppel mede op basis van honing kreeg. (Er zijn genuanceerdere en andere verklaringen in omloop. Gokken dus.)