Rond rode bloedcellen zit een membraan met eiwitten (proteïnen). Sommige moleculen hiervan kunnen antigenen zijn die een afweerreactie kunnen opwekken in het lichaam. Dat maakt het ontvangen van bloed zeer riskant, soms dodelijk. Er zijn meerdere indelingen voor bloedgroepen.

De grote lijnen van de meest gebruikte noemt de bloedgroep naar het voorkomende (allel van het) antigeen A, B, AB en 0. Nul betekent: geen antigen. Het wordt tegenwoordig geschreven en uitgesproken als O (volgens sommige bronnen van het Duitse "ohne"). De allelen A en B zijn dominant ten opzichte van 0 en co-dominant ten opzichte van elkaar.

De rhesusfactor is een specifiek eiwit dat je wel of niet op je rode bloedcellen hebt.

Europees blank

O (42%)

A (44%)

B (10%)

AB (04%)

RH+ (85%)

O+ (36%)

A+ (37%)

B+ (09%)

AB+ (03%)

RH- (15%)

O- (00%)

A- (07%)

B- (01%)

AB- (01%)

Bloedgroep O wordt beschouwd al een (bijna) universele donor, bloedgroep AB als universele acceptor voor bloed. (Plasma: AB universele donor, O universele ontvanger.)

Bij een niet compatibele ontvangst zal het afweersysteem de vreemde antigenen herkennen en mogelijk de bloedcomponent gaan afstoten.

   

DONOR

   

O-

O+

B-

B+

A-

A+

AB-

AB+

ONTVANGER

AB+

X

X

X

X

X

X

X

X

AB-

X

 

X

 

X

 

X

 

A+

X

X

   

X

X

   

A-

X

             

B+

X

X

X

X

       

B-

X

 

X

         

O+

X

X

           

O-

X