Tot in de eerste eeuw na de Middeleeuwen (16e eeuw) werden voor verlichting ook kleine platte bakjes gebruikt, gevuld met dierlijk vet en daarin een lont. Dit functioneerde als een kaars of olielamp.

 ‘Elke keer dat ik tegen de lamp loop, neem ik een kiertje licht mee.’(Jana Beranova)

OlielampenEr zijn meerdere recepten over hoe de olie te zuiveren is. Mengen met zout, zand en water, het mengsel laten bezinken, aftappen en filteren is er een van. Koud geslagen olie veroorzaakt minder walm. Niet of weinig gezuiverde olie deed de pit verstoppen waardoor de toevoer naar de vlam moeilijker werd. Gevolg: veel walmen en de vlam dooft.

Tijdens het branden moet het verkoolde gedeelte van de pit regelmatig bijgeknipt worden (het snuiten of de kool afknijpen) om het walmen te beperken.
Om druipende olie van de pit op te vangen werden twee in elkaar passende reservoirs ontwikkeld.
Een verdere verbetering bestond uit het dichtmaken van het lampje met een deksel.
Een gepolijste reflector achter de vlam kan het licht wat efficiënter richten.
Eind 18e eeuw deed de holle pit zijn intrede evenals het trekglas dat de vlam beschermt en als schoorsteen voor zuurstoftoevoer zorgt.

In China waren er voor onze jaartelling al onbrandbare gloeikousjes van asbest, die eeuwig konden gebruikt worden. Ze maakten zelfs dubbelwandige lampen waarvan de tussenwand met fris koelwater werd gevuld, zodat de gebruikte olie niet nodeloos verdampte. Hiermee konden ze 50% besparen op hun olieverbruik!

De gloeilamp is niet ontstaan door het continu verbeteren van de kaarsen.


Een kaars geeft slechts licht als ze opbrandt.
Wat zei de kleine kaars tegen de grote kaars?
Ik ga vanavond uit.