Rehoutenvatcipiënten kunnen gemaakt worden uit houten plankjes. Kuipen zijn gemaakt van rechte latten, tonnen van gebogen duigen. Voor wijnvaten werden acacia, kastanje en vooral eik gebruikt.

Alleen tijdens de zomer groeit de boom. In de zomer gekapt, groeiend hout bevat meer tannines en ongewenste stoffen. Het is dus beter de boom te vellen in de herfst of de winter. Het eikenhout is pas geschikt voor gebruik als constructiemateriaal als het is "uitgewerkt". De vochtigheidsgraad moet afnemen tot 17-18 procent. Daarvoor moet het gedurende drie jaar in de buitenlucht drogen.


‘Menige boom is voor het leven op aarde belangrijker
dan de mens die hem omhakt.’(Günther Schwab)


In Europa splijt de kuiper het hout langs de natuurlijke lijnen en nerven. In de Verenigde Staten is het gebruikelijk het hout te zagen. Tot het einde van de 19e eeuw werden er tenen hoepels gebruikt om de duigen bijeen te houden, nu is dat bandijzer. 

Om een houten hoepel rond te buigen werd een dikke wilgentak een paar dagen in water gezet, in 2 of 3 gespleten en door een houten wals draaien om te plooien.

De grootste doormeter van kuip of vat bepaalt hoeveel even lange en even dikke plankjes er nodig zijn. De breedte kan variëren. Om ze in een ronde vorm goed sluitend te maken moeten de zijkanten schuin gesneden en geschaafd worden. De hoek bepaal je door uit het middelpunt van een overeenstemmende cirkel 2 stralen naar de rand te tekenen. Als je 2 (houten of metalen) latjes schaarsgewijs op elkaar bevestigt kan je hiermee de hoeken perfect controleren. Of met een proportiepasser. Voor vast terugkerende maten waren er ook vaste voegmallen. De doorsnede van iedere duig krijgt dus een trapezium vorm. Het aansnijden gebeurt door de duigen over een vaste, omgekeerde reischaaf te halen. Het vraagt ervaring en geduld om iedere duig mooi passend (en het geheel waterdicht) te krijgen.

Tonnen hebben een bolronde vorm om ze makkelijk en met zo weinig mogelijk wrijving te rollen en te sturen. De bolling zorgt ook voor vormspanning en stevigheid. Tonnen krijgen 6 (tot 8) hoepels. Om die bolling te maken worden de duigen naar het uiteinde toe wat smaller. Het conisch toelopen van de duig wordt fatsoen genoemd. Fatsoeneren gebeurt met het trekmes en op de reischaaf.
Waar bodem en deksel moeten komen wordt aan de binnenkant van de duigen een gleuf uitgezaagd en gehakt. (Soms wordt hierin riet gelegd om de sluiting zeker waterdicht te krijgen.)
In de buiging worden de duigen met het haalmes een kwart dunner geschaafd.
De breedste duig wordt minder uitgehold, hierin komt het bomgat.

tonbandenplooienBandijzer wordt op maat geknipt. De ijzeren banden rond de tonnen moesten in de zomer dagelijks meermaals door de kinderen ‘aangejaagd’: vaster geklopt worden omdat ze door de warmte uitzetten.

Om de conische vorm van de ton te volgen wordt de binnenkant waar de hoepel breder moet zijn koud gehamerd. Daarna worden de koppen geponst en gerevetteerd, en het dikteverschil van de overlapping aan de binnenzijde gelijk gehamerd, zodat de hoepel overal sluitend rond de ton zal komen. Kuipers hebben meestal opzetbanden van verschillende afmetingen, soms ook verstelbare hoepels voorhanden.

Voor de opbouw van de ton wordt een duig in de bovenste opzetring vastgeklemd. Aansluitend worden alle volgende duigen tegen de vorige gedrukt. Beneden op de (vlakke!) vloer staan ze dus veel breder open. De laatste duig plaatsen is het moeilijkst. Soms moet die nog bijgeschaafd worden. Als het niet lukt, valt de ton in duigen. En begin je opnieuw.
Daarna worden de 2de en de 3de ring geplaatst.
In de ton wordt met schaafafval in een korf een vuurtje gestookt. De duigen worden vochtig gemaakt aan de binnenkant. Door de hitte krimpen de planken aan de binnenzijde en gaan krom staan. (Het hout koken of stomen om te plooien zou ook kunnen.) Na 15' en 120⁰ is het hout buigklaar.
Het stoken (houtsoort, duur) is ook smaakbepalend.

Er zijn diverse soorten klemmen met touwen rond de ton die met hefbomen kunnen aangedraaid worden om de duigen tegen elkaar te trekken. Duigen dichtplooien deed men door een dik touw er rond te doen, en dat met een stok vast te draaien. Met een drijver worden de volgende banden opgehamerd. Die zijn aan de binnenkant gekrijt om terug omhoogkomen te mijden als er aan de andere kant op de ring geklopt wordt.

tobbeDe zware essenhouten of stalen opzetbanden worden later door bandijzer vervangen.
De binnenkant glad maken met de boogschaaf, en de buitenkant schoonschuren is het laatste werk aan de ton.

Met vocht in de ton zwellen de kieren van zelf dicht.