Een bedoeïenentent of beit shar is gemaakt van geweven doek van lange strengen geitenhaar. Bij (daar eerder zeldzame) regen absorberen de wollen vezels water en zetten uit. Dat maakt gespannen zeil waterbestendig. Katoenen vezels hebben deze eigenschap ook.
Een dicht geweven, gespannen zeil met voldoende verval (helling) kan regen dus tegenhouden. Het zal lekken waar het doorhangt en water in plassen blijft staan, en waar het contact heeft met dragende steunen (tentstok, ribben…, of je hoofd).

‘1100 Raadgevingen voor de huisvrouw’ (uit ca. 1950?) heeft als tip 246:
Tenten en dekzeilen maakt men waterdicht, als men ze enige dagen in een loog legt, die men verkrijgt, als men ca. 1 pond eikenschors in ca. 8 liter water kookt. Na het doordrenken goed spoelen. (Een pond is iets minder dan een halve kilo.)

Misschien is er met melksap van paardenbloemen, dat wat latex bevat, ook iets te doen??

otter-waxOok de Kelten maakten waterdichte mantels. De wol werd dicht geweven, daarna gekookt en gekamd waardoor kleine waterdruppels zich aan de buitenste, opgewelde haren hechten zonder de basisstof nat te maken. (Ik neem aan dat door het koken vilt ontstond.) 

Heksenhoed of puntmuts: het lijkt me dat dit de ideale basisvorm is om een vrijwel waterdichte hoed te maken van vilt dat in 1 richting naar beneden gekamd wordt.

In Turkije gebruikten herders als regenbescherming (en tegen kou) een vilten kepenek bestaande uit een ruim rugpand (eventueel met geïntegreerde punthoed), op de schouders verbonden met 2 voorpanden.

De Angelsaksische Otter wax bestaat uit bijenwas, lanoline en plantaardige producten.


Leren mantels werden met bijenwas of olie ingewreven om ze waterdicht te maken. Zoals we dat met schoenen nog steeds doen.
Wolvet kan (al dan niet gemengd met bijenwas en (soja)olie) gebruikt worden om textiel waterdicht te houden. (Zie <Zalf-creme-vaseline>

Katoenen e.a. kleding werd traditioneel waterdicht gemaakt met gesmolten was, (wol-) e.a. vet of door impregneren met (lijn)olie. Textiel en product verwarmen zorgt voor een betere hechting en doordringing. Van dit oliegoed werd stugge bovenkleding gemaakt, die door de gebruikte stoffen meestal geel tot bruin van kleur was. De zuidwester is het door (garnaal)vissers en brandweerlui gedragen bijhorende hoofddeksel met brede randen en ver doorlopende achterkant om het water af te voeren zonder dat het tussen de nek en de kraag van de jas loopt. Bij warm weer werd oliegoed hinderlijk plakkerig en bij koud weer belemmerend stug.

Waterdichte stoffen moet je blijvend onderhouden, ze blijven niet vanzelf waterdicht. Watervogels en bevers geven het voorbeeld, ze zijn dagelijks tot meerdere uren bezig met kammen, strijken en olie of vet smeren.

In het koninklijk museum voor Kunst en Geschiedenis te Brussel is een Braziliaanse Tupinamba (= indianenstam) mantel te zien die ooit (onterecht) aan Moctezuma werd toegeschreven. In een geknoopt net werden van beneden naar boven dakpansgewijs rode en gele veren vastgemaakt. Het Museum Volkenkunde te Leiden heeft een gelijkaardige Hawaiiaanse 'ahu'ula.

In Japan werd met olie behandeld papier gebruikt voor paraplu’s en een soort oliejekker.
Waterdicht kleding blijft geen jaren waterdicht. Je moet het geregeld behandelen. Dat geldt ook voor hedendaagse (zelfs dure) spullen.

Looien wordt ook gebruikt om textiel weerbestendig te maken. Voor zeilen (schepen, windmolens, tent), touw en netten heet het 'tanen'. Gelooid ging een zeil 20 jaar mee, ongelooid 1,5! De run wordt dan taan genoemd en zorgt voor bruintinten.

Ekers oogsten om de 12 jaar percelen eik in juni. De schors zit dan losser door de sapstroom, en wordt losgeklopt met een ekershamer (bladloze bijl).

Sommige molens hadden verwisselbare maalsteen met grovere billen om later in het jaar de kleingehakte, kurkdroge schors te malen.