Natuurlijke heide vinden we op schrale grond boven de boomgrens in de bergen en vlak aan zee.
Onze heide is een cultuurlandschap, door mensen gemaakt. De oudste heidevelden ontstonden zo'n 5.000 jaar geleden op voedselarme gronden.

De eerste landbouwers staken bos in brand om akkergronden te krijgen (brandcultuur). Of rooiden de bomen om houtskool te maken (voor productie van teer, ijzererts, smeden…)
In de as en de vruchtbare bovenlaag van het bos werd graan gezaaid. De grond was na drie jaar uitgeput. Maar er was ruimte genoeg om een nieuw stuk te ontginnen (wisselbouw). En de natuur zorgde voor herbebossing. Op schrale gronden kan de natuur dit niet bijbenen. Er groeiden enkel kleine struikjes: heide en wat kruiden en grassen.
Om akkers vruchtbaar te maken werden (vooral) schapen gehouden omwille van hun mest. Zij lusten heide en eten ook jonge boompjes. Hierdoor verdwenen de uitgestrekte bossen langzaam ten gunste van de heide. Van nature is heide een lichtminnende pionierplant, die op den duur verdrongen wordt door bomen.
potstal’s Avonds werden de schapen naar de potstal (soms zonder dak) gedreven. Bedoeling was wat bescherming te hebben tegen weer en wind, de kudde samen te houden, maar vooral ook de waardevolle mest te verzamelen. Geregeld werd de mest met droog materiaal (stro, plaggen (bovenlaag van de grond), heide, turf) bestrooid om de dieren proper te houden. Hierdoor ontstond een stevig aangestapte, warme en dikke laag mest (als een lasagne) die later na een buitenrijping op hopen op de akkers gebruikt werd.
Een es of esch (ook wel enk, kouter, kamp (kempen)) is een hoog gelegen wat bolvormige akker op arme zandgrond. De kleine, vierkante of rechthoekige percelen ( 80 tot 120 meter lang) met een oppervlakte van 0,75 tot 1,5 hectare werden omgeven door een eswal. Deze wildgraaf of wildwal moest wild en vee buitenhouden en verstuiving van de vruchtbare grond tegengaan.
De houtwal ontstond door de ophoping van langzaam verterende takken en stammen langs het veld. De walstroken werden soms ook meteen met struiken beplant als afscheiding.
De vruchtbaar makende plaggen werden aanvankelijk uit de beekdalen gestoken en aangevoerd. Later werden deze zoden verrijkt (en verhoogd) met de inhoud van de potstal. De oudste essen en esdorpen stammen van 500 tot 1.000 jaar geleden.

De vele wanordelijke perceeltjes werden mettertijd werkbaar gemaakt door reglementen voor alle leden van de dorpsgemeenschap en het collectief. Omdat ze vaak over elkaars es moesten waren er ook verplichtingen inzake gewassen waardoor ieder op dezelfde tijd het land zou bewerken, bezaaien en oogsten.
Wol en vlees waren slechts bijproducten. Om in de Kempen 1 ha akker met potstalmest vruchtbaar genoeg te houden voor akkerbouw, waren er 10 a 16 ha begrazing van de heide nodig.
Een verterende, broedende laag mest produceert, net als een composthoop, ook warmte. Dat kan in de winter mooi meegenomen zijn.
Een specifieke bezigheid op de heide was de bijenhouderij.
Spork of vuilboom (Rhamnus frangula) bloeit niet 1 moment, maar blijft over een langere periode bloemtrossen vormen die bovendien zeer zoet zijn. Daarom was de spork voor de heideboertjes een waardevolle boom. Buiten de bloeiperiode van de heide konden de bijen er op blijven foerageren.
Aan het einde van de negentiende eeuw maakte kunstmest een einde aan het potstalsysteem. De landbouw was niet langer afhankelijk van de heide. En de schapenteelt in Australië bleek veel goedkoper dan in Europa waardoor schapenkuddes opgedoekt werden. De betere stukken heide werden landbouwgrond en de mindere stukken werden beplant met naaldhout dat in de mijnbouw gebruikt werd.
Heide wordt overgroeid door twee grassoorten, het Pijpestrootje en de Bochtige Smele. Berk, den (en Amerikaanse vogelkers) zetten de herbebossing in. Om heidevelden te behouden blijven dus menselijke ingrepen noodzakelijk: plaggen, maaien, branden en/of begrazing. Hierdoor worden voedingsstoffen aan de bodem onttrokken. Zo blijft de bodem voedselarm, hetgeen gunstig is voor de groei van heidesoorten.


Verschil dopheide - struikheide
Je herkent dopheide als je er rekening mee houdt dat deze altijd groene dwergheester bestand moet zijn tegen uitdroging. De huidmondjes (ademporiën op het blad) liggen in diepe groeven, die extra beschermd worden door haartjes. ‘s Winters vouwen de blaadjes zoveel mogelijk toe. Ook de jonge twijgen zijn behaard.

Dopheide (Erica Tetralix)

Struikheide (Calluna vulgaris)

soorten

ca. 600 (vooral Z-Afrika)

1, in Europa

voorkomen

zeldzamer

terrein

vochtig

droog

bloemen

dicht bijeen aan de top, hangend

over de hele twijg

groter

bloei

vroeger, juni-juli, uitgebloeid aug

later (juli-sept): zomerheide

blad

naaldvormig, in kransen van 3 of 4

schubvormig

jonge twijg

behaard

kaal

blad inplanting

kransen

tegenoverstaand, 4 rijen (dakpansgewijs)

hoogte

40 cm (max. 100)

kan zelfs meters hoog, verhout, bezemmateriaal (bezemheide)

typisch gezelschap

pijpenstrootje (Molinia caerulea), ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Gagel (Myrica gale), klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), beenbreek (Narthecium ossifragum).

bochtige smele (Deschampsia flexuosa), brem (Cytisus scoparius), jeneverbes (Juniperus communis).

 

Daarnaast komen er in Limburg ook nog voor:

rode dopheide (erica cinerea) - tot 60cm hoog, zowel droge als lichtvochtige bodems, bloemkleur variërend van lichtroze tot purper

lavendelheide (andromeda polifolia) - tot 50cm hoog, natte bodems, bloemkleur rose of rood