In Bree (provincie Limburg bij Belgisch- Nederlandse grens) leeft sinds 2014 een kleine roedel edelherten. In natuurgebied Stramprooierbroek in Kinrooi is er al een kudde van 25.

Na de eland (Alces alces) is het edelhert (Cervus elaphus) in Europa het grootste hert.

In Nederland komt het voor op de Veluwe, in de Oostvaardersplassen en sinds 2005 in het Weerterbos.

edelhertEdelherten kunnen maximaal vijfentwintig jaar oud worden, maar slechts weinig dieren zullen ouder dan vijftien jaar worden. In de zomer zijn ze roodbruin, in de winter grijsachtig bruin. De buik is wit en het staartstuk roomkleurig.

Mannetjes worden tot 255 kilogram zwaar, vrouwtjes tot 150 kilogram. De schouderhoogte gaat van 114 tot 140 centimeter. De lengte (kop inbegrepen) is tussen 165 en 260 centimeter. De staart meet ca. twaalf centimeter of meer.

Het mannetje heeft ‘s winters goed ontwikkelde halsmanen. Zij hebben een gewei van 70 tot meer dan 90 centimeter. Het kan vier tot tien kilogram wegen. Jonge en oudere herten hebben een kleiner gewei, maar ook voeding en omgeving spelen daarin een rol. Globaal worden met de leeftijd het gewei en het aantal vertakkingen groter. Gestuurd door geslachtshormonen wordt het gewei jaarlijks afgeworpen in de laatste wintermaanden voor oude herten, en in maart – april voor de jonge dieren. Daarna groeit het nieuwe gewei meteen tot in juli. In augustus begint de basthuid te jeuken en verwijderen ze die door het gewei langs takken en boomstammen te schuren.

In de zomer en in de winter worden roedels gevormd. Hinden en onvolwassen dieren samen onder leiding van een dominant vrouwtje. Mannelijke dieren vormen aparte en minder gestructureerde roedels die bij de paartijd (bronsttijd: tweede helft van september tot begin oktober) uiteen vallen als ze de herten opzoeken. Luid burlend claimen de sterksten een zo groot mogelijk roedel hindes (tot 70!) en verdrijven jonge, niet-dominante mannetjes.

Na een draagtijd van 225 tot 245 dagen wordt eind mei - juni één kalf met een gevlekte camouflagevacht geboren. De moeders verlaten daarvoor zeven tot veertien dagen de roedel. De eerste twee weken laten ze hun kalf vaak alleen, verscholen in gras of struikgewas. Het jong wordt 8 tot 9 maanden gezoogd en blijft 1 jaar bij de moeder.

Hun voedsel bestaat vooral uit grassen, kruiden en bladeren van loofbomen. In de winter dwergstruiken, jonge boompjes en grassen, eikels en beukennootjes.

Er zijn meerdere ondersoorten en kruisingen (met: wapiti (Cervus canadensis) en sikahert (Cervus nippon)).

Daarnaast komen er ook ontsnapte damherten voor.

Het edelhert is van het damhert te onderscheiden door zijn grootte en de witte spiegel (de witte behaarde plek op het achterwerk) zonder zwarte omlijning. Het damhert heeft een schoffelgewei. Dat is wat breder en de ‘enden’ zijn korter dan bij edelherten.

Het damhert is groter dan een ree en kleiner dan een edelhert. De lengte is 130 tot 170 centimeter (kop inbegrepen) en de schofthoogte 85 tot 110 centimeter. Het damhert kan 45 tot 100 kilogram zwaar worden. De staart is met 16 tot 19 centimeter relatief lang.