blaaspijpDe blaaspijp is een holle buis waarmee kleine pijltjes worden weggeschoten.
De buis is meestal lang (1-2 m, en meer) omdat de mondingssnelheid van het projectiel hoger is als de buis langer is. De nauwkeurigheid verhoogt ook. De hanteerbaarheid niet bepaald.
Pijlen zijn 20-30 cm lang en aan het eind voorzien van een conisch plukje vezels dat wordt vastgezet met een lange haar. Je kan er mee op kleine vogels, ratten, eekhoorns jagen.
Een mondstuk maakt het gebruik makkelijker. Het bereik gaat tot 25 meter.

Pijlgif

Voor grotere dieren worden pijltjes met vergif gebruikt, omdat de pijl zelf te licht is en te weinig impact heeft.
Dit kan alleen veilig met gif dat bij opname door de maag onschadelijk is, anders is de buit niet eetbaar.

Indianenstammen in Zuid-Amerika gebruiken curare en huidafscheidingen van pijlgifkikkers.
In Japan werd vergif van de fugu (kogelvis) gebruikt, in Indonesië en Maleisië vooral het sap van de oepasboom (antiaris toxicaria).
Bosjesmannen in Afrika hebben ook hun recept.
In onze regio is hiermee geen concrete ervaring (gekend). Taxus is giftig, en monnikskap (Aconitum sp) zeker ook. Maar of en hoe hiermee een bruikbaar werkend gif te maken is? Beter afblijven dus.

Als pijlgif zouden Kelten en Galliërs nieskruid (Helleborus adans) en kerstroos (Helleborus Niger, gekende sierplant!) gebruikt hebben volgens Plinius de Oude in Naturalis Historiae.
De Griekse arts Dioscorides schrijft in De Materia Medica dat in Spanje een extract van oleander als pijlgif werd gebruikt. Een bevestiging uit een andere bron of door archeologisch onderzoek is er bij mijn weten niet.
De zeer giftige monnikskap komt sporadisch ook in onze contreien voor. De plant bevat aconitine, net als ridderspoor. Afwijkende stoffen met een gelijkaardige werking heeft de witte nieswortel (Veratrum album). De tot brei gestampte wortels zijn rechtstreeks bruikbaar, het gif moet zelfs niet eerst geconcentreerd worden.

Van meerdere giftige planten wordt aangenomen dat er pijlgif van gemaakt werd. Pas met het beschrijven van planten en hun gebruik wordt het mogelijk hier informatie over op te diepen. Vaak is die nog vaag, door onduidelijke beschrijvingen, of onzeker, door het gebruik van lokale en andere benamingen.
Meermaals beschreven werd monnikskap. Nu overal te koop als sierplant. Vroeger kende men haar giftige eigenschappen heel goed, omdat de dodelijke giftig wortels vaak als eetbare knollen of rapen werden geoogst. De hele plant is erg giftig. Een paar druppeltjes sap van de Aconitum napellus kunnen al fataal zijn. Het gif kan zelfs via de huid opgenomen worden. Het tast het zenuwstelsel aan en veroorzaakt hartritmestoornissen en verlaging van de bloeddruk.
Blauwe Monnikskap bevat aconitine en is zowat de giftigste plant van Europa.
 (Aconitum wordt ook in de homeopathie gebruikt tegen angst en als pijnstiller bv bij reuma.)

Mogelijk komt de naam van het Griekse akon: pijl. Aconitum staat vrij vertaald voor ‘onoverwinnelijk vergif’.

Monnikskap was als pijlgif bekend bij Chinezen, Grieken, Perzen, Moren en Galliërs. Het werd gebruikt voor de jacht, in oorlogen en tegen niet (langer) gewenste echtgenoten.
Theophrastus schrijft: "Men kan akoniet zo bereiden dat het de dood in vastgestelde tijd brengt, in 2, 3, 6 maanden, in 1, ja zelfs 2 jaar". Volgens Plinius is akoniet het snelst werkende vergif. Het zou een mens of dier binnen een half uur na opname kunnen doden.
De Gallische wet verbood het gebruik van giftige pijlen op stamgenoten, maar tegen vreemden niet.

Nederlansch Magazijn, Volume 3, (1839) noemt (plantenzuren als) azijn, wijn en bessensap als tegengif. Knoflook en wijnruit worden ook in oude geschriften vermeld. In wat recentere (en hedendaagse) literatuur zal je echter vinden dat er geen tegengif bestaat!

Monnikskap is ook een ingrediënt voor (hallucinerende) zalf waarmee heksen door de lucht (denken te) vliegen (of dat gevoel kregen).